Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur Hof van Justitie velt arrest over visum Syrisch gezin
Op 7 maart 2017 velde het Hof van Justitie van de Europese Unie een arrest in een ophefmakende visumzaak rond een Syrisch gezin. De Unierechter besliste dat het recht van de Unie in deze niet van toepassing is.
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Rolnummer: ECLI EU C 2017-173 en ECLI EU C 2017-93
Op 7 maart 2017 velde het Hof van Justitie van de Europese Unie een arrest in een ophefmakende visumzaak rond een Syrisch gezin. De Unierechter besliste dat het recht van de Unie in deze niet van toepassing is.
Feiten en prejudiciële vragen
Een Syrisch gezin uit Aleppo diende op 12 oktober 2016 bij de Belgische ambassate in Beiroet een aanvraag voor een humanitair visum in op basis van artikel 25 van de gemeenschappelijke Visumcode. De Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) wees de aanvragen af op 18 oktober 2016. Het gezin vocht die weigering aan voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV). Die legde vervolgens het Hof van Justitie twee prejudiciële vragen voor
- Zien de 'internationale verplichtingen' als bedoeld in artikel 25, lid 1, onder a), van de visumcode op alle rechten die worden gewaarborgd door het Handvest, waaronder met name de door de artikelen 4 en 18 gewaarborgde rechten, en hebben zij eveneens betrekking op de verplichtingen die de lidstaten moeten nakomen in het licht van het EVRM en van artikel 33 van het Verdrag van Genève?
-
- Moet artikel 25, lid 1, onder a), van de visumcode, naargelang van het antwoord op de eerste vraag, aldus worden uitgelegd dat een lidstaat waarbij een aanvraag voor een visum met territoriaal beperkte geldigheid is ingediend, onder voorbehoud van de beoordelingsmarge waarover hij ten aanzien van de omstandigheden van de zaak beschikt, het aangevraagde visum dient af te geven wanneer gebleken is dat er een risico bestaat op schending van de artikelen 4 en/of 18 van het Handvest of van een andere internationale verplichting die op hem rust?
- Is het bestaan van bindingen tussen de aanvrager en de lidstaat waarbij de visumaanvraag is ingediend (bijvoorbeeld familiebanden, gastgezinnen, garantstellingen en borgen) van invloed op het antwoord op deze vraag?
Eindarrest van onafhankelijke Unierechter
Er werd met spanning gewacht op het arrest van het Hof van Justitie: zouden de buitengrenzen van de Unie wagenwijd worden opengezet voor oorlogsvluchtelingen uit alle windstreken als zij visumaanvragen kunnen indienen bij de diplomatieke vertegenwoordigingen van de lidstaten? Maar de Unierechter beantwoordt de prejudiciële vragen louter vanuit de toepasselijkheid van het Unierecht.
De OVB heeft in dit zeer gemediatiseerde dossier steeds het belang van de onafhankelijkheid van de (supra)nationale magistratuur benadrukt. Ze is tevreden dat de ultieme Unierechter in deze zaak een eindarrest heeft geveld.
Visumcode kan niet worden aangewend met het oog op het aanvragen van asiel
In de eerste plaats wijst het Hof van Justitie op de omstandigheid dat de verzoekende visumaanvragers een aanvraag voor een visum hebben ingediend op basis van artikel 25 van de Visumcode met het oog op het aanvragen van asiel bij aankomst in België. Een visum in de zin van de Visumcode heeft een maximale geldigheidsduur van 90 dagen. Het formeel indienen van een visumaanvraag op basis van de Visumcode impliceert ook dat de voorwaarden van een dergelijk visum van kracht zijn (nl. beperkt in de tijd). De Visumcode kan met andere woorden niet worden aangewend in de situatie van het Syrische gezin, dat de visa wilde aanwenden met het oog op het aanvragen van asiel. (rnrs. 42-43). De Belgische autoriteiten hebben de aanvragen dan ook ten onrechte aangemerkt als aanvragen van een visum voor een kort verblijf.
Hof van Justitie bevestigt bevoegdheid van de lidstaten
In de tweede plaats brengt het Hof van Justitie in herinnering dat de Uniewetgever ook los daarvan geen maatregelen heeft vastgesteld op basis van artikel 79, tweede lid VWEU die zouden vastleggen onder welke voorwaarden de lidstaten om humanitaire redenen verplicht zijn langlopende visa af te leveren. Daardoor vallen de visumaanvragen uit het hoofdgeding louter onder het nationale recht. (rnr. 44)
Bovendien, zo stelt het Hof van Justitie, kan een verplichting voor de lidstaten om onderdanen van derde staten, zoals het Syrische gezin, de mogelijkheid te bieden een verzoek om internationale bescherming in te dienen bij hun vertegenwoordigingen op het grondgebied van derde staten, ook niet worden afgeleid uit de Uniehandelingen aangenomen op grond van de verdragsrechtelijke grondslag van het gemeenschappelijk asielbeleid (artikel 78 VWEU). De Uniehandelingen die in dit kader de procedures voor verzoeken om internationale bescherming regelen, sluiten verzoeken die worden ingediend bij de diplomatieke vertegenwoordigingen van de lidstaten immers uit van hun werkingssfeer (bijv. de Dublin III-Verordening 604/2013, rnr. 49).
Het Hof van Justitie velde zijn rechtspraak op erg korte tijd in een spoedprocedure (art. 107 van het Reglement van Procesvoering): het arrest kwam er slechts een maand na de, overigens andersluidende, conclusie van de advocaat-generaal.