Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur Het Hof van Justitie bevestigt de heffing van btw op diensten verricht door advocaten
Het Hof van Justitie heeft in het arrest van 28 juli 2016 geoordeeld dat de Belgische opheffing van de btw-vrijstelling voor advocatenhonoraria niet strijdig is met het Europees recht. Ook oordeelde het Hof van Justitie dat diensten van advocaten verricht in het kader van de juridische tweedelijnsbijstand niet zijn vrijgesteld van btw.
De zaak betreft een prejudiciële procedure voor het Hof van Justitie. De prejudiciële vragen werden gesteld door het Grondwettelijk Hof van België, waar de OVB en enkele andere partijen een zaak aanhangig maakten om de afschaffing van de vrijstelling van btw op advocatendiensten te bestrijden.
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Rolnummer: c 2016 605
Het Hof van Justitie heeft in het arrest van 28 juli 2016 geoordeeld dat de Belgische opheffing van de btw-vrijstelling voor advocatenhonoraria niet strijdig is met het Europees recht. Ook oordeelde het Hof van Justitie dat diensten van advocaten verricht in het kader van de juridische tweedelijnsbijstand niet zijn vrijgesteld van btw. De zaak betreft een prejudiciële procedure voor het Hof van Justitie. De prejudiciële vragen werden gesteld door het Grondwettelijk Hof van België, waar de OVB en enkele andere partijen een zaak aanhangig maakten om de afschaffing van de vrijstelling van btw op advocatendiensten te bestrijden.
De Belgische btw-vrijstelling voor advocatenhonoraria en de opheffing ervan
België heeft, sinds de invoering van de btw door de Wet van 3 juli 1969, door advocaten verrichte diensten steeds vrijgesteld van btw tot en met 31 december 2013. Op Europees niveau was België het enige land dat tot dan dergelijke btw-vrijstelling voor advocaten had behouden. Middels artikel 60 (en 61) van de Wet van 30 juli 2013 houdende diverse bepalingen werd die vrijstelling echter afgeschaft, door de opheffing van artikel 44, §1, 1° van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde. Daardoor moeten advocaten sinds 1 januari 2014 21 % btw aanrekenen op hun prestaties, zowel aan ondernemingen als aan particulieren.
Voor pro-Deodiensten werd evenwel een 0 %-tarief ingesteld bij circulaire (zie: randnr. 28 van de Circulaire AAFisc 47 van 20 november 2013). Dat houdt in dat pro-Deodiensten van advocaten onderworpen zijn aan btw, zij het aan een 0 %-tarief. Hierdoor behouden advocaten hun volledig recht op aftrek in dat verband.
Beroepen tot vernietiging bij het Grondwettelijk Hof
Bij het Grondwettelijk Hof werden vier beroepen tot vernietiging van artikel 60 (en 61) van de Wet van 30 juli 2013 houdende diverse bepalingen ingesteld, onder meer door de OVB. De vier zaken werden samengevoegd. In zijn arrest van 13 november 2014 sprak het Grondwettelijk Hof zich nog niet uit over de beroepen tot vernietiging maar stelde het vier prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie (zie ook OrdeExpress van 20 november 2014).
De conclusie van de advocaat-generaal bij het Hof van Justitie
In haar conclusie van 10 maart 2016 beargumenteerde advocaat-generaal Eleanor SHARPSTON reeds dat de Belgische afschaffing van de btw-vrijstelling voor advocatenhonoraria niet strijdig is met het Europees recht (zie ook OrdeExpress van 17 maart 2016).
Het arrest van het Hof van Justitie van 28 juli 2016
Het Hof van Justitie oordeelt in zijn arrest van 28 juli 2016 in dezelfde zin. Het Hof is van oordeel dat het btw-bedrag bijlange niet het grootste deel van de kosten van een gerechtelijke procedure uitmaakt. Het feit dat over diensten van advocaten btw verschuldigd is, kan dan ook niet worden geacht op zichzelf een onoverkomelijk obstakel te vormen voor de toegang tot de rechter, dan wel de uitoefening van de door de rechtsorde van de Unie verleende rechten praktisch onmogelijk of buitensporig moeilijk te maken.
Op de vraag of de heffing van 21 % btw over diensten van advocaten niet-btw-plichtige rechtzoekenden benadeelt ten opzichte van btw-plichtige rechtzoekenden, antwoordt het Hof van Justitie dat dat inderdaad een geldelijk voordeel kan verschaffen aan btw-plichtige rechtzoekenden ten opzichte van niet-btw-plichtige rechtzoekenden. Dat geldelijke voordeel doet echter geen afbreuk aan het procedurele evenwicht tussen partijen.
Ook oordeelde het Hof van Justitie dat diensten van advocaten ten behoeve van rechtzoekenden die rechtsbijstand genieten in het kader van een nationaal stelsel van rechtsbijstand zoals hier aan de orde is, niet vrijgesteld zijn van btw. Het Hof van Justitie spreekt zich in dit arrest weliswaar niet rechtstreeks uit over de geldigheid van het 0 %-tarief op pro-Deodiensten, hoewel het Hof zegt dat “punt 15 van bijlage III bij richtlijn 2006/112 de lidstaten niet toestaat een verlaagd btw-tarief toe te passen op alle diensten met een liefdadige strekking, maar enkel op diensten die worden verricht door organisaties die voldoen aan de dubbele voorwaarde dat zij zelf een liefdadige instelling is en dat zij betrokken zijn bij activiteiten op het gebied van bijstand en sociale zekerheid”. Voor zover advocaten en advocatenkantoren niet aan die dubbele voorwaarde voldoen, valt te vrezen dat het 0 %-tarief op termijn eventueel niet houdbaar zal zijn.
Verdere proceduregang
Nu het Hof van Justitie de prejudiciële vragen heeft beantwoord, zal het Grondwettelijk Hof een definitief arrest moeten vellen in de beroepen tot vernietiging die de OVB en andere partijen hebben ingesteld tegen de opheffing van de vrijstelling van btw op advocatendiensten. Gezien het arrest van het Hof van Justitie, ligt het in de lijn der verwachting dat ook het Grondwettelijk Hof zal besluiten dat de afschaffing van de vrijstelling van btw op diensten van advocaten geen schending uitmaakt van één of ander gewaarborgd recht.