Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur GwH verwerpt vernietigingsberoep tegen wet hervorming cassatieprocedure in strafzaken
Op 16 juli 2015 velde het Grondwettelijk Hof het arrest 108/2015, waarin het een vernietigingsberoep tegen de wet van 14 februari 2014 met betrekking tot de rechtspleging voor het Hof van Cassatie in strafzaken verwerpt.
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Rolnummer: 5953, 5956 en 6015
Waarover gaat het?
De verzoekers - enkele vzw's en een aantal advocaten - vorderen een beroep tot vernietiging van de artikelen 25 tot 28, 31 en 50 van de wet van 14 februari 2014, die in strafzaken o.a. de vereiste van een getuigschrift van een opleiding in cassatieprocedures opleggen:
- Enerzijds vragen zij de vernietiging van de vereiste van een getuigschrift van een opleiding in cassatieprocedures voor de advocaat die cassatieberoep in strafzaken wil instellen.
- Anderzijds stellen zij hun beroep in tegen de termijn van 15 dagen na de uitspraak om een verklaring van cassatieberoep in strafzaken te doen.
Wat is volgens de verzoekers het probleem met de wet?
De bestreden bepalingen brengen met zich mee dat de beklaagde of de burgerlijke partij de mogelijkheid wordt ontnomen om zelf cassatieberoep in strafzaken in te stellen, door de tussenkomst te verplichten van een advocaat die houder is van een getuigschrift van een opleiding in cassatieprocedures.
Volgens de verzoekers beperkt de bestreden wet voor rechtzoekenden de mogelijkheden om cassatieberoep in strafzaken in te stellen en wijzigt ze voor advocaten de voorwaarden voor de uitoefening van het beroep van advocaat.
Zij voeren een schending aan van de artikelen 10, 11, 12, 13 en 23 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 6 en 14 EVRM, artikel 14 BUPO, de artikelen 144 en 145 van de Grondwet, de rechten van de verdediging, het recht op toegang tot een rechter en het recht op toegang tot een advocaat.
Wat zijn de argumenten?
M.b.t. de vereiste van een getuigschrift
De verzoekers hebben geen probleem met de verplichte tussenkomst van een advocaat voor cassatieberoep in strafzaken. Maar de vereiste van een getuigschrift voor die advocaat kan de beklaagde ertoe verplichten van advocaat te veranderen met het oog op een cassatieberoep. Een nieuwe advocaat, die het dossier niet kent, zal binnen de opgelegde korte termijn volgens hen alleen kunnen adviseren om een voorziening tot bewaring van recht in te stellen, zodat de maatregel zijn doel niet zal bereiken.
Die vereiste zou een overdreven beperking vormen van het recht om te worden vertegenwoordigd door een advocaat naar keuze en het recht op juridische bijstand zoals gewaarborgd bij artikel 23 van de Grondwet. Want wat indien geen enkele 'gespecialiseerde' advocaat in die omstandigheden kan worden aangewezen?
<=> De ministerraad repliceert dat de verplichte tussenkomst van een advocaat een vraag was van het Hof van Cassatie zelf en dat zowel de OBFG als de OVB de voordelen van een dergelijke tussenkomst hebben aanvaard. De ministerraad merkt verder op dat de verplichting om houder te zijn van een getuigschrift van een opleiding pas in werking zal treden op 1 februari 2016, waardoor de advocaten die belangstelling hebben voor het strafrecht en het strafprocesrecht, indien zij dat wensen, de opleiding zullen kunnen volgen die vereist is om dat getuigschrift te behalen: gelet op die termijn is het risico voor de rechtzoekende om een beroep te doen op een advocaat die geen houder is van dat getuigschrift, zeer beperkt. Alle advocaten die dat wensen, zullen dus een getuigschrift van een opleiding kunnen behalen vóór 1 februari 2016.
M.b.t. de termijn van 15 dagen
De verzoekers zijn ook gekant tegen de termijn van 15 dagen om cassatieberoep in te stellen. De termijn loopt vanaf de uitspraak en is volgens hen niet redelijk, omdat in die tijdspanne de beklaagde, die tot dan misschien geen advocaat had, een kopie van het arrest moet ontvangen en een advocaat moet vinden die houder is van het getuigschrift ad hoc.
Wat beslist het Hof?
M.b.t. de vereiste van een getuigschrift
De bestreden maatregelen maken deel uit van een algemene hervorming van de cassatieprocedure in strafzaken.
Door de vereiste van een getuigschrift van een opleiding in cassatieprocedures op te leggen, heeft de wetgever een maatregel genomen die in verhouding staat met de gewettigde doelstellingen van de hervorming, die ertoe strekt een toevloed van kennelijk ongegronde cassatieberoepen in strafzaken te beletten en tegelijk een hoge kwaliteit te waarborgen van de voor het Hof van Cassatie neergelegde proceduregeschriften: de advocaat die in die zeer specifieke materie is opgeleid, zal de kansen en eventuele negatieve gevolgen van een voorziening immers beter kunnen inschatten.
Het Hof bepaalt dat het recht om door een advocaat te worden bijgestaan, evenwel niet betekent dat geen ontvankelijkheidsvoorwaarden kunnen worden ingevoerd in zeer ingewikkelde materies die de noodzaak van een specifieke ervaring verantwoorden (overweging B.11.2). Het verwijst hierbij naar rechtspraak van het EHRM waaruit blijkt dat dat de specificiteit van de procedure voor het Hof van Cassatie het monopolie verantwoordt van de advocaten bij het Hof van Cassatie om het woord te nemen en dat dit geen aantasting betekent van het recht op een eerlijk proces (art. 6 EVRM).
M.b.t. de termijn van 15 dagen
Het gaat om een algemene regel: voor een op tegenspraak gewezen beslissing vormt de uitspraak van de bestreden beslissing het begin van de termijn. De wijziging bestaat in de schrapping van de term ‘vrije’ termijn.
De termijn van 15 dagen moet bijgevolg worden berekend overeenkomstig de artikelen 52 en 53 van het Gerechtelijk Wetboek, namelijk “vanaf de dag na die van de akten die hen doen ingaan en [moet] de vervaldag bevatten” (Parl. St., Senaat, 2012-2013, nr. 5-1832/1, p. 12).
Die maatregel is volgens het Hof niet onevenredig, aangezien de termijn van 15 dagen betrekking heeft op de verklaring van cassatieberoep, waarbij de verzoeker vervolgens beschikt over een termijn van twee maanden om de memorie met de cassatiemiddelen in te dienen (artikel 429 Sv.).
=> Het Hof verwerpt het volledige vernietigingsberoep.