Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur Grondwettelijk Hof werpt nieuw licht op taxatie pro-Deovergoedingen
In antwoord op een prejudiciële vraag stelt het Grondwettelijk Hof dat ook vergoedingen, waarin de laattijdige uitbetaling het gevolg is van door de overheid opgelegde formaliteiten en procedures, moeten kunnen worden beschouwd als afzonderlijke belastbare achterstallen en bijgevolg belast worden aan het gemiddeld tarief.
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Rolnummer: 6154
Na het Hof van Cassatie in zijn arrest van 23 april 2010 heeft nu ook het Grondwettelijk Hof zich uitgesproken over de fiscale behandeling van pro-Deovergoedingen. In zijn arrest nr. 30/2016 van 25 februari 2016 volgt het Grondwettelijk Hof de eerdere stelling van het Hof van Cassatie niet.
Prejudiciële vraag
Aanleiding voor het arrest is een prejucidiële vraag van de rechtbank van eerste aanleg Waals-Brabant. De rechtbank wilde weten of de stelling van het Hof van Cassatie dat er sprake moet zijn van een laattijdige betaling door de fout of nalatigheid van de overheid om de pro-Deovergoedingen aan een gemiddeld tarief te belasten (en dus niet aan een progressief tarief) in strijd is met de Grondwet:
"Schendt artikel 171, 60 [lees: 6°], tweede streepje, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 de artikelen 10, 11, 23, derde lid, 2°, en 172 van de Grondwet, in voorkomend geval in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en/of artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, in zoverre het, om een afzonderlijke belasting te genieten van de baten van vrije beroepen die door toedoen van een overheid niet tijdig zijn betaald, vereist dat de laattijdigheid van de betaling of van de toekenning van een vergoeding toe te schrijven is aan een fout of een nalatigheid van de overheid ? "
Uitspraak Grondwettelijk Hof
Het Grondwettelijk Hof acht het criterium van de fout of nalatigheid van een overheid die de vertraging van de betaling heeft veroorzaakt niet relevant om een verschil in behandeling onder belastingplichtigen in te voeren (overweging B7). Het besluit bijgevolg dat er effectief sprake is van een schending van de Grondwet als het begrip "door toedoen van de overheid" van art. 171, 6°WIB/92 wordt geïnterpreteerd als "door een fout of nalatigheid van de overheid" (overweging B8). Indien het begrip "door toedoen van de overheid" evenwel anders wordt geïnterpreteerd, is er geen schending (overweging B9).
Bijgevolg zegt het Hof voor recht:
- "In die zin geïnterpreteerd dat het vereist dat de niet-tijdige betaling toe te schrijven is aan een fout of een nalatigheid vanwege de overheid opdat de belastingplichtige een afzonderlijke belasting kan genieten van de baten van vrije beroepen die niet tijdig zijn betaald door toedoen van een overheid, schendt artikel 171, 6°, tweede streepje, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet.
- In die zin geïnterpreteerd dat zij niet vereist dat de niet-tijdige betaling toe te schrijven is aan een fout of een nalatigheid vanwege de overheid opdat de belastingplichtige een afzonderlijke belasting kan genieten van de baten van vrije beroepen die niet tijdig zijn betaald door toedoen van een overheid, schendt dezelfde bepaling de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet niet."
Gevolgen arrest
Op basis van dat arrest kan art. 171, 6° WIB/92 dus wel degelijk worden toegepast op pro-Deovergoedingen. De interpretatie dat er sprake moet zijn van een laattijdige betaling door een fout of nalatigheid van de overheid is ongrondwettelijk bevonden en mag dus niet meer worden ingeroepen. Het is nu duidelijk dat pro-Deovergoedingen voor een belasting aan een gemiddeld tarief in aanmerking komen.
Daarbij moet wel opgemerkt worden dat de belasting aan dat gemiddeld tarief uitsluitend is voorbehouden voor betalingen die betrekking hebben op prestaties van meer dan 12 maanden en enkel voor het gedeelte dat hoger is dan 12 maanden prestaties. In de praktijk zal een deel van de BJB-vergoedingen dus worden belast aan het gewone progressieve tarief (namelijk prestaties van 12 maanden) en een ander deel aan het gemiddelde tarief (namelijk wat hoger is dan 12 maanden).
Door het laattijdig gedeelte van de pro-Deovergoeding in de juiste code van het aangifteformulier in te vullen, berekent de computer van de fiscale administratie automatisch het toepasselijke gemiddelde tarief. Voor het aanslagjaar 2015, waren de toepasselijke codes 1652-94 resp. 2652-64. Het is thans nog niet bekend of die codes voor het aanslagjaar 2016 dezelfde zullen blijven.
Vanzelfsprekend kan dat arrest nuttig worden aangewend door advocaten die verwikkeld zijn in een fiscale betwisting over de taxatie van hun pro-Deovergoedingen. Ook advocaten van wie de pro-Deovergoedingen vroeger werden belast aan de gewone tarieven kunnen alsnog een bezwaarschrift of een verzoek tot ambtshalve ontheffing indienen tegen de aanslagen die werden gevestigd sinds 1 januari 2012 (art. 376 §1 WIB/92 - cfr. eveneens arrest Grondwettelijk Hof 54/2005).