Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur Grondwettelijk Hof verwerpt beroep tot vernietiging nutteloze kosten PP IV
In zijn arrest nr. 81/2018 verwerpt het Grondwettelijk Hof het door de OVB ingestelde beroep tot vernietiging van artikel 81 van de wet van 25 december 2016 tot wijziging van de rechtspositie van de gedetineerden en van het toezicht op de gevangenissen en houdende diverse bepalingen inzake justitie.
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Rolnummer: 6698
In zijn arrest nr. 81/2018 verwerpt het Grondwettelijk Hof het door de OVB ingestelde beroep tot vernietiging van artikel 81 van de wet van 25 december 2016 tot wijziging van de rechtspositie van de gedetineerden en van het toezicht op de gevangenissen en houdende diverse bepalingen inzake justitie (hierna: PP IV).
Bestreden bepaling en aangevoerde middelen
Artikel 81 van PP IV vulde artikel 1017, eerste lid, Ger.W. aan als volgt:
"Niettemin worden nutteloze kosten, met inbegrip van de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022, zelfs ambtshalve ten laste gelegd van de partij die ze foutief heeft veroorzaakt."
De OVB voerde in haar eerste middel aan dat de bestreden bepaling in het algemeen het recht op toegang tot de rechter van de in het gelijk gestelde partij op een niet-verantwoorde wijze zou beperken en specifiek wat de invordering van geldschulden betreft, een niet-verantwoord verschil in behandeling zou instellen tussen enerzijds schuldeisers van een betwiste geldschuld en anderzijds schuldeisers van een klaarblijkelijk onbetwiste geldschuld of van een geldschuld waarvan niet geweten is of die zal worden betwist, aangezien de laatstgenoemden het financiële risico voor de kosten van het geding zouden moeten dragen en dus zouden beschikken over een beperkter recht op toegang tot de rechter.
In haar tweede middel leidde de OVB een schending af van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de algemene beginselen van de rechtsstaat en van het evenwicht der machten, het beschikkingsbeginsel, de rechten van verdediging, de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, doordat aan de rechter de bevoegdheid wordt toegekend om ambtshalve de nutteloze kosten ten laste van de in het gelijk gestelde partij te leggen wanneer ze die foutief heeft veroorzaakt.
Overwegingen Grondwettelijk Hof
In zijn overweging B.3.1 verwijst het Grondwettelijk Hof naar de rechtspraak van het Hof van Cassatie, waaruit volgt dat hoewel in de regel de partij die in het ongelijk is gesteld in de kosten moet worden verwezen, die kosten ten laste kunnen worden gelegd van de andere partij als zij ze door haar fout veroorzaakt.
In zijn overweging B.5.3 stelt het Grondwettelijk Hof dat het aan de rechter toekomt om na te gaan of er bij een procespartij sprake is van een fout die in causaal verband staat met nutteloos geachte proceskosten en om de bestreden bepaling toe te passen met eerbiediging van het recht op toegang tot de rechter en van het recht van verdediging. Het Grondwettelijk Hof merkt daarbij op dat de rechter die beslissing moet motiveren en vooraf de partijen daarover moet horen.
Met verwijzing naar het arrest van 12 oktober 2017 van het Hof van Cassatie in zijn overweging B.6.4 wijst het Grondwettelijk Hof er in zijn overweging B.6.5 op dat het loutere feit dat een schuldeiser van een onbetwiste geldschuld ervoor kiest om geen gebruik te maken van de administratieve procedure tot het invorderen van de schuld (en dus opteert voor een invordering langs gerechtelijke weg) op zich geen fout uitmaakt en niet volstaat opdat de kosten van de gerechtelijke procedure te zijnen laste zullen worden gelegd. Het Grondwettelijk Hof vervolgt dat teneinde de bestreden bepaling in een dergelijk geval toe te passen, dient vast te staan dat een normaal voorzichtig persoon in dezelfde omstandigheden anders zou hebben gehandeld, wat door de rechter geval per geval moet worden onderzocht en gemotiveerd.
Bijgevolg verklaart het Grondwettelijk Hof de aangevoerde middelen niet gegrond en verwerpt het beroep tot vernietiging, rekening houdend met wat vermeld is in B.6.4 en B.6.5 en onder voorbehoud van de interpretatie vermeld in B.5.3.