Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur Grondwettelijk Hof verwerpt beroep tegen mogelijkheid verplichte inschrijving advocaten lijst tweedelijnsbijstand
Op 29 maart 2018 velde het Grondwettelijk Hof een arrest waarin het het beroep tegen het artikel 508/7, al.3, laatste zin, Ger.W. verwerpt. De wetsbepaling voorziet in de mogelijkheid voor de Ordes om, in geval van noodzaak, te voorzien in de verplichte inschrijving van advocaten op de lijst van advocaten die de juridische tweedelijnsbijstand beoefenen.
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Rolnummer: 6574
Wat zegt artikel 508/7, al. 3, Ger.W.?
De Orde van Advocaten stelt, volgens de nadere regels en de voorwaarden die zij bepaalt, een lijst op met de advocaten die in hoofdorde of in bijkomende orde prestaties wensen te verrichten in het kader van de door het bureau voor juridische bijstand georganiseerde juridische tweedelijnsbijstand en ze houdt die lijst bij. De Orde kan in de verplichte inschrijving van advocaten voorzien voor zover noodzakelijk voor de doeltreffendheid van de juridische bijstand
Enige aangehaalde middel
Het is tegen de laatste zin dat de verzoekende partijen een beroep tot vernietiging instelden.
Volgens de verzoekende partijen is de bestreden bepaling discriminerend en schendt zij het beginsel van de gelijkheid voor de openbare lasten, de standstill-verplichting, het recht op vrije arbeidskeuze en het recht op eerbiediging van het privé- en gezinsleven door de mogelijkheid in te voeren om advocaten te verplichten tot optreden in de juridische tweedelijnsbijstand, terwijl andere burgers en beoefenaars van andere vrije beroepen niet tot gedwongen arbeid worden verplicht, minstens niet tot arbeid zonder marktconforme vergoeding.
Redenering van het Hof
Het Hof is het met die redenering niet eens en stelt dat van advocaten verwacht mag worden, omwille van hun bijzondere rol en het daaraan verbonden pleitmonoplie, dat zij bijdragen tot een behoorlijke rechtsbedeling.
Daarenboven redeneert het Hof dat advocaten de verplichtingen die het beroep met zich meebrengt, geacht worden te kennen en te aanvaarden, waaronder de mogelijke verplichting om pro-Deowerk te verrichten.
De verplichting kan niet in die mate geïnterpreteerd worden als zou ze de werktijd van de advocaten volledig in beslag nemen. Ze vormen dan ook geen onevenredige last voor de advocaten.
Het enige aangehaalde middel werd dan ook niet gegrond geacht.