Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur Grondwettelijk Hof vernietigt korte beroepstermijnen RvV
Het Grondwettelijk Hof deed op 27 mei 2008 uitspraak betreffende het beroep tot vernietiging van o.m. de artikelen 154, 185, 186 en 189 van de wet van 15 september 2006 tot hervorming van de Raad van State en tot oprichting van een Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 6 oktober 2006), wegens schending van de artikelen 10, 11 en 191 van de Grondwet.
Rolnummer: 4187, 4190 en 4192
Bovenvermelde wet van 15 september 2006 zorgde voor de oprichting van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen. De Raad is een administratief rechtscollege dat voortaan als enige bevoegd is om kennis te nemen van de beroepen die worden ingesteld tegen individuele beslissingen genomen met toepassing van de wetten betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Doelstelling van de wet bestond erin de Raad van State deels te ontlasten en dus toe te laten dat achterstanden betreffende het administratief contentieux in het algemeen en het vreemdelingencontentieux in het bijzonder, konden weggewerkt worden.
Het beroep betrof de termijnen die binnen de nieuwe procedure worden opgelegd. Deze termijnen laten niet toe dat de vreemdeling als rechtszoekende zijn rechten voldoende kan laten gelden.
Zo wordt door de wet in twee verschillende termijnen voorzien om beroep in te stellen: enerzijds beroep binnen de 15 dagen voor een asielaanvraag tegen de beslissing van het CGVS en binnen een termijn van 30 dagen in andere gevallen.
Het Hof acht dit verschil in behandeling niet redelijk verantwoord en vernietigt het bestreden artikel 154 in zoverre het artikel 39/57, eerste lid, in de wet van 15 december 1980 invoegt.
Verder vernietigt het Hof de bepalingen betreffende de termijnen van het administratief kort geding. Indien de vreemdeling het voorwerp is van een verwijderings- of terugdrijvingsmaatregel waarvan de tenuitvoerlegging imminent is en hij nog geen vordering tot schorsing heeft ingeleid, dan kan hij de schorsing van deze beslissing vorderen.
De vreemdeling moet dan binnen de vierentwintig uur na de betekening van de beslissing een vordering bij uiterst dringende noodzakelijkheid inleiden. Ten laatste binnen de tweeënzeventig uur na de ontvangst van het verzoekschrift wordt een uitspraak gewezen. Indien de Raad zich evenwel niet heeft uitgesproken binnen de voormelde tweeënzeventig uur of indien de schorsing niet werd toegestaan, dan wordt de dwanguitvoering van de maatregel opnieuw mogelijk.
Die termijn van vierentwintig uur is veel te kort en waarborgt niet de rechten die de vreemdeling conform art. 6 en 13 van het EVRM zijn toegekend. Hierin ligt ook een discriminatie van de vreemdeling vervat ten opzichte van andere administratieve procedures waar nooit zulke korte termijnen worden opgelegd.
Die korte termijn laat immers niet toe dat de opgesloten vreemdeling zijn advocaat kan contacteren of er een kan vinden moest hij die nog niet hebben. De aanhouding kan daarbij op elk moment van de dag, zelfs ’s nachts of in het weekend gebeuren waardoor het de vreemdeling al helemaal niet mogelijk wordt gemaakt een advocaat te vinden. De vreemdeling zal bovendien zijn verdediging niet voldoende kunnen voorbereiden en uitwerken binnen die te korte termijn.
Het Hof wijst op de verregaande gevolgen die een verwijderings- of een terugdrijvingsmaatregel voor de betrokkene zou kunnen hebben en besluit dat een termijn van vierentwintig uur niet redelijk verantwoord is, in het bijzonder wanneer de maatregel daags vóór een weekend of een wettelijke feestdag wordt betekend.
Het Hof verduidelijkt wel dat wat voorafgaat niet toelaat te besluiten dat de wetgever niet zou vermogen korte termijnen vast te stellen om een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid in te dienen. Vereist is wel dat die termijnen redelijk zijn, wat niet het geval is voor een termijn van vierentwintig uur.
Wat de dwanguitvoering binnen tweeënzeventig uur betreft besluit het Hof dat door te bepalen dat bij ontstentenis van een uitspraak door de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen binnen tweeënzeventig uur, de dwanguitvoering van de verwijderings- of de terugdrijvingsmaatregel opnieuw mogelijk wordt, artikel 39/82, § 4, tweede lid, in fine, en artikel 39/85, derde lid, in fine, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 13, gecombineerd met de artikelen 3 en 8, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
De thans bestaande termijnen blijven gehandhaafd tot eind juni 2009.