Ga verder naar de inhoud

Rechtspraak-advocatuur Grond­wet­te­lijk Hof velt arrest inzake art. 495 Ger.W.

Het Grondwettelijk Hof velde op 6 juli 2017 een arrest inzake art. 495 Ger.W.

Merve Köse

Jurist deontologie
Merve Köse

Dominique Dombret

Jurist deontologie
Dominique Dombret

Deel dit artikel

Rolnummer: 6439 en 6519

Arrest nr. 87/2017 Grondwettelijk Hof prejudiciële vraag art. 495 Ger.W.

Bodemgeding: aansprakelijkheid Staat overbevolking gevangenissen

Het Grondwettelijk Hof (GwH) velde op donderdag 6 juli zijn arrest 87/2017 in de prejudiciële zaak die verwezen was door de rechtbank van eerste aanleg te Luik, afdeling Luik en door de Franstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel. De zaak betreft de interpretatie van artikel 495 Ger.W. en het vorderingsrecht van de Ordes. De OVB was tussenkomende partij. Het GwH werd door de beide rechtbanken gevraagd uitspraak te doen over de volgende prejudciële vraag:

"Schendt artikel 495 van het Gerechtelijk Wetboek, in die interpretatie dat het de 'Ordre des barreaux francophones et germanophone’ niet toelaat voor de gewone rechtscolleges een vordering in te stellen die ertoe strekt de belangen van de rechtzoekende te verdedigen, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het de ‘ Ordre des barreaux francophones et germanophone ’ niet toelaat een vordering in te stellen die de bescherming beoogt van de fundamentele vrijheden zoals die worden erkend door de Grondwet en de internationale verdragen waarbij België partij is, terwijl sommige wetten het mogelijk hebben gemaakt dat voor de hoven en rechtbanken van de rechterlijke orde een vordering wordt ingesteld door rechtspersonen die een collectief belang aanvoeren in verband met de bescherming van de fundamentele vrijheden zoals die worden erkend door de Grondwet en de internationale verdragen waarbij België partij is?"

De concrete context betrof een bodemzaak waarin de OBFG een aansprakelijkheidsvordering had ingesteld tegen de Belgische Staat in het kader van de overbevolking van de gevangenissen van Lantin en Vorst. De OBFG achtte haar toegang tot de gewone rechtscolleges echter verhinderd door de interpretatie van artikel 495 Ger.W. volgens welke zij niet zou doen blijken van de hoedanigheid en het rechtstreekse belang, zoals door art. 17 Ger.W. vereist. Daarentegen hebben sommige wetten aan rechtspersonen de bevoegheid verleend om voor de hoven en de rechtbanken vorderingen in te stellen om een collectief belang te verdedigen van de rechtszoekenden dat verbonden is aan de bescherming van de fundamentele vrijheden, zoals beschermd door grondwettelijke en internationale en supranationaalrechtelijke bepalingen. Tegelijkertijd bepaalt artikel 495 Ger.W. toch het volgende (eigen cursivering):

"De Orde van Vlaamse Balies en de Ordre des Barreaux francophones et germanophone hebben, elk voor de balies die er deel van uitmaken, de taak te waken over de eer, de rechten en de gemeenschappelijke beroep sbelangen van hun leden en zijn bevoegd voor de juridische bijstand, de stage, de beroepsopleiding van de advocaten - stagiairs en de vorming van alle advocaten behorende tot de balies die er deel van uitmaken.

Ze nemen initiatieven en maatregelen die nuttig zijn voor de opleiding, de tuchtrechtelijke regels en de loyauteit in het beroep en voor de behartiging van de belangen van de advocaat en van de rechtzoekende.

Elk van beide kan betreffende die aangelegenheden voorstellen doen aan de bevoegde overheden".

Cass. 4 april 2005: enge lezing art. 495 Ger.W.

Het Hof van Cassatie had echter eertijds in een arrest van 4 april 2005 het volgende geoordeeld inzake de interpretatie van artikel 495 en 17 Ger.W.:

"Overwegende dat het tweede en derde lid van dat artikel, do or aan de Ordre toestemming te verlenen initiatieven en maatregelen te nemen die nuttig zijn voor de opleiding, de tuchtrechtelijke regels en de loyauteit in het beroep en voor de behartiging van de belangen van de advocaat en van de rechtzoekende, en wat dat betreft voorstellen te doen aan de bevoegde overheden, niet tot gevolg hebben dat de opdracht die het eerste lid haar toevertrouwt, uitgebreid wordt, maar dat de voorwaarden gepreciseerd worden waaronder die opdracht uitgevoerd wordt; Dat die bepalin gen , die niet afwijken van artikel 17 van het Gerechtelijk Wetboek, de Ordre niet toestaan een vordering in te stellen om de belangen van de rechtzoekende te behartigen." (Cass., 4 a pril 2005, Arr.Cass. , 2005, nr. 194)

OVB benadrukt vorderingsrecht Ordes

De OVB benadrukte in haar tussenkomst dat het GwH zelf reeds eerder het belang van de Ordes om in rechte op te treden heeft bevestigd. Een en ander volgt ook uit de ruime invulling die het GwH geeft aan het belangvereiste ten aanzien van verenigingen die een collectief belang behartigen. Het argument om de Ordes een vorderingsrecht zoals in de bodemzaak te ontzeggen, in het kader van het weren van de actio popularis uit de rechtsorde, vindt de OVB onevenredig.

GwH: ruime interpretatie art. 495 Ger.W. is grondwetsconform

Het GwH zelf stelde in de eerste plaats vast dat bepaalde wetgeving inderdaad bepaalde verenigingen een vorderingsrecht heeft toegekend teneinde een collectief belang te behartigen voor de gewone rechtscolleges, dat meer bepaald verband houdt met de door verschillende instrumenten beschermde fundamentele vrijheden. Inzonderheid verwijst het GwH naar de discriminatiewetgeving van 10 mei 2007 (B.6-B.7; artikel 35 van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen bijvoorbeeld geeft werknemers- en werkgeversorganisaties de bevoegdheid in rechte op te treden "in de rechtsgeschillen waartoe de toepassing van deze wet aanleiding kan geven, wanneer afbreuk wordt gedaan aan de statutaire opdrachten die ze zich tot doel hebben gesteld". In dit licht oordeelt het GwH als volgt (eigen cursivering):

B.8 (...) De OBFG voert voor de verwijzende rechters aan dat zij een vordering instelt die overeenstemt met de bijzondere aard van de opdracht die haar is toegewezen bij de in het geding zijnde bepaling, waarvan het onderwerp bijgevolg onderscheiden is van het algemeen belang, en die het collectief belang van de rechtzoekenden betreft dat zij, op grond van diezelfde bepaling, met name moet verdedigen. Onder die voorwaarden kan de OBFG doen blijken van een rechtstreeks belang om in rechte te treden teneinde het collectief belang van de rechtzoekenden als subjecten van recht erlijke beslissingen met betrekking tot de fundamentele vrijheden te behartigen. Dat belang valt niet noodzakelijk samen met het individueel belang van de rechtzoekende dat een advocaat moet verdedigen, hetgeen de rechter toekomt na te gaan.

B. 9 .1. In de interpretatie van de in het geding zijnde bepaling volgens welke, wanneer de OBFG een vordering instelt die ertoe strekt een einde te laten maken aan de schending van undamentele vrijheden die zijn erkend door de Grondwet en door internationale verdrage n die België binden , die vordering onontvankelijk is, wordt de OBFG gediscrimineerd ten opzichte van de in B. 7 beoogde verenigingen : zowel de OBFG als die andere verenigingen voeren immers een collectief belang aan dat is verbonden aan de bescherming van de rechtzoekenden als subjecten van rechterlijke beslissingen met betrekking tot fundamentele vrijheden.

B. 9 .2. In die interpretatie is de in het geding zijnde bepaling derhalve niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en dient de prejudiciële vraag bevestigend te worden beantwoord."

Het GwH velt echter een zogeheten "streepjesarrest" waarin verschillende interpretaties van de te interpreren bepaling naar voren worden geschoven: in het geval waarin artikel 495 Ger.W. zo geïnterpreteerd wordt dat de OBFG wel een ontvankelijk vorderingrecht heeft in een zaak zoals die in het bodemgeding, schendt het de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Het vorderingsrecht ex. art. 17 Ger.W. in arrest nr. 133/2013: appreciatiemarge wetgever om een vorderingsrecht toe te kennen

Er zij kort gewezen op de eerdere rechtspraak van het GwH met betrekking tot de artikelen 17 en 18 Ger.W. in arrest nr. 133/2013 waarin het GwH werd gevraagd zich uit te spreken over o.a. de volgende prejudiciële vraag:

"Schenden de artikelen 17 en 18 va n de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek, in die interpretatie dat het daarin vereiste belang om in rechte op te treden, voor de rechtspersonen, alleen datgene omvat wat betrekking heeft op het bestaan van de rechtspersoon, de vermoge nsgoederen en de morele rechten ervan, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, gecombineerd met of gelezen in het licht van de artikelen 6.1 en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre zij, enerzijds, de verenigingen die een vordering instellen die overeenstemt met een van hun statutaire doelen om een einde te maken aan onmenselijke en vernederende behandelingen in de zin van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en, anderzijds, die welke in rechte optreden om alleen de belangen van hun leden te verdedigen of een vordering instellen met betrekking tot een niet- statutair doel, of nog, tot een algemeen belang van minder fundamentele aard of zonder hetzelfde niveau van internationale bescherming, op dezelfde manier behandelen, terwijl zij zich in wezenlijk verschillende situaties bevinden?"

Eisende partij was een vzw die de belangen van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen behartigde. Ze had de Staat gedagvaard teneinde die laatste veroordeeld te zien tot onder meer het voorzien van een menswaardige opvang en gepaste maatschappelijke en psychologische begeleiding. De Staat had tegengeworpen dat de vordering onontvankelijk was, gelet op het feit dat de vzw niet voldeed aan het belangvereiste ex artikel 17 Ger.W.

De arbeidsrechtbank te Brussel besloot het GwH bovenstaande prejudiciële vraag voor te leggen met betrekking tot een mogelijke discriminatie bij gelijke behandeling van twee categoriën rechtspersonen, de eerste zoals eiseres in de bodemzaak, de tweede "die welke in rechte optreden om alleen de belangen van hun leden te verdedigen of een vordering instellen met betrekking tot een niet- statutair doel, of nog, tot een algemeen belang van minder fundamentele aard of zonder hetzelfde niveau van internationale bescherming": in beide gevallen zou de rechtsvordering onontvankelijk worden verklaard, terwijl ze zich in verschillende situaties bevinden. De rechtspraak van het Hof van Cassatie uit 1996 indachtig dient artikel 17 Ger.W. immers als volgt geïnterpreteerd te worden:

"Overwegende dat het eigen belang van een rechtspersoon alleen datgene omvat wat zijn bestaan, zijn materiële goederen en morele rechten inzonderheid zijn vermogen, eer en goede naam, raakt; Dat het enkele feit dat een rechtspersoon of een natuurlijke persoon een doel, ook al is het statutair, nastreeft, geen eigen belang doet ontstaan." (Cass. , 19 september 1996, Arr. Cass. , 1996, nr. 319)

Deze Cassatierechtspraak zou dus met zich brengen dat de vordering van eiseres in de bodemzaak ook onontvankelijk zou worden verklaard. Het GwH wees er verder op dat wetgever inderdaad aan bepaalde vereniginen een vorderingsrecht heeft toegekend dat hen toestaat een collectief belang te verdedigen dat verband houdt met de eerbiediging van internationaalrechtelijke normen. Dat niet alle verenigingen een dergelijk vorderingsrecht werd toegekend, valt binnen de beleidsmarge van de wetgever:

"B.11. De rechtspersonen die, zoals te dezen, een vordering instellen die overeenstemt met een van hun statutaire doelen, om een einde te maken aan onmenselijke en vernederende behandelingen in de zin van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de rechten van de men s, die onontvankelijk wordt ver klaard omdat zij geen betrekkin g heeft op het bestaan van de rechtspersoon, de vermogensgoederen of de morele rechten ervan, worden derhalve gediscrimineerd ten opzichte van de verenigingen bedoeld in B.10 : beiden voeren im mers een collectief belang aan dat verband houdt met de bescherming van de fundamentele vrijheden.

Het komt echter aan de wetgever toe te preciseren onder welke voorwaarden een vorderingsrecht kan worden toegekend aan de rechtspersonen die een vordering wensen in te stellen die overeenstemt met hun statutair doel en de bescherming beoogt van de fundamentele vrijheden zoals zij zijn erkend in de Grondwet en in de internationale verdragen waarbij België partij is.

Daaruit volgt dat, in afwachting van een optreden van de wetgever in die zin, dearti kelen 17 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek, zoals de verwijzende rechter ze interpreteert, niet discriminerend zijn ."

De context is natuurlijk een andere, doch het GwH bevestigt wel dat er voor het vorderingsrecht van de Ordes om een collectief belang te verdedigen dat verband houdt met de fundamentele vrijheden geen bijkomend wetgevend optreden vereist is: artikel 495 Ger.W. omvat dit vorderingsrecht reeds.

GwH sterkt Ordes

De uitspraak van het GwH in arrest 87/2017 is aldus goed nieuws voor de Ordes en ruggesteunt hen bij de vervulling van hun door de wet toegekende rol in een solide rechtsstaat.

Gerelateerd nieuws

Deze berichten verschenen recent:
Deontologie

Inzicht in nationale risicoanalyse witwaspreventie

De Cel voor Financiële Informatieverwerking (CFI) heeft de nationale risicoanalyse over witwassen van geld, financiering van terrorisme en de proliferatie van massavernietigingswapens samengevat voor alle entiteiten die onder de witwaspreventiewet vallen. Deze samenvatting is daarom ook van belang voor advocaten. Ze biedt u een goed inzicht in de actuele risico’s, waardoor u uw eigen risicoanalyses daarop kunt afstemmen.

Meer lezen
Deontologie Podcast

Podcast Ten Gronde: F*Q deontologie

In een boeiende aflevering van de podcast Ten Gronde, gemodereerd door bestuurder Jan Meerts, wordt de deontologie kritisch in vraag gesteld, met een focus op de veranderende landschappen van ethiek en praktijk. Mr. Eva Raepsaet, stafhouder Luk Delbrouck en vice-stafhouder Frank Judo betreden de arena om te debatteren over de ethiek en de grenzen van het beroep.

Deze podcast biedt een unieke kans om diepgaand inzicht te krijgen in de ethiek en de moderne ontwikkelingen van het beroep. Luister alsof u er zelf bij was!

Meer lezen
Deontologie Rechten van de mens

Het Federaal Instituut voor de Rechten van de Mens: een steun voor klokkenluiders

Recente wetten versterken de bescherming van klokkenluiders in Belgische privébedrijven en de federale publieke sector. Deze wetten, voortkomend uit een Europese richtlijn, bieden niet alleen bescherming maar ook diverse vormen van ondersteuning via het onafhankelijke Federaal Instituut voor de Rechten van de Mens (FIRM). Advocaten en advocatenkantoren die geïnteresseerd zijn in de verdediging van klokkenluiders worden opgeroepen om zich bij het FIRM te melden.

Meer lezen
Deontologie Fiscaal recht

Nieuwjaarsgeschenk van het Grondwettelijk Hof

Het Grondwettelijk Hof heeft op 11 januari 2024 opnieuw het beroepsgeheim van de advocaat beschermd in een bevestiging van zijn eerdere DAC6-rechtspraak. Ditmaal handelen de arresten over de omzettingsregelgeving op federaal niveau en op het niveau van de Franstalige Gemeenschap, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Meer lezen
Deontologie

Individueel e-mailadres voortaan verplicht

Advocaten moeten vanaf nu bereikbaar zijn via een (individueel) e-mailadres. Dat besliste onze algemene vergadering.

Meer lezen
Deontologie

OVB waarschuwt voor platform 'starofservice.be'

Het platform “starofservice.be” beweert via het internet vragers en aanbieders van ‘diensten’ met elkaar in contact te brengen. Er is ernstige twijfel over het bonafide karakter ervan, zodat de OVB elke samenwerking afraadt. Samenwerking kan bovendien zware deontologische inbreuken opleveren.

Meer lezen
Tucht

Onrechtmatig verzet niet langer mogelijk in procedures zoals in tucht

Onze algemene vergadering keurde op 8 februari 2023 een wijzigingsreglement goed dat voortaan (onder meer) de mogelijkheid biedt aan de raad van de Orde om verzet in procedures zoals in tucht ongedaan te verklaren. Dat reglement trad recent in werking.

Meer lezen
Deontologie Fiscaal recht

Het Grondwettelijke Hof verdedigt opnieuw ons beroepsgeheim bij DAC6

Het Grondwettelijke Hof heeft vandaag opnieuw uitspraak gedaan met betrekking tot een Vlaams decreet dat de administratieve samenwerking op het gebied van belastingen regelt. Het Hof respecteert opnieuw het beroepsgeheim van ons beroep.

Meer lezen
Deontologie Witwaspreventie

OVB waarschuwt voor opleiding witwaspreventie door SwiftSkills

We vernamen dat SwiftSkills, een e-learning platform, advocaten via een misleidend e-mailbericht aanspoort om deel te nemen aan een opleiding over hun verplichtingen onder de wet van 18 september 2017 ‘tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten’ (WPW).

Meer lezen