Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur Grondwettelijk Hof stelt lacune vast in de bevoegdheid van de vrederechter
Het Grondwettelijk Hof stelt een lacune vast in de bevoegdheid van de vrederechter om kennis te nemen van schuldvorderingen van nutsbedrijven tegen particulieren, wanneer een dergelijke schuldvordering is gecedeerd aan een derde. Die lacune kan worden ingevuld door de verwijzende rechter.
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Rolnummer: 6195, 6196, 6197 en 6219
In arrest nr. 139/2016 van 10 november 2016 stelde het Grondwettelijk Hof (GwH) op prejudiciële verwijzing van de Arrondissementsrechtbank Henegouwen en de vredrechter te Edingen-Lens een lacune vast in de bevoegdheid van de vredererchter. De lacune betreft de onbevoegdheid van de vrederechter om kennis te nemen van schuldvorderingen van nutsbedrijven tegen particulieren, wanneer een dergelijke schuldvordering is gecedeerd aan een derde.
De veralgemening van de bevoegdheid van de vrederechter om kennis te nemen van vorderingen tot betaling van onbetaalde facturen voortvloeiend uit de levering van nutsvoorzieningen (energie, water, internet) aan particulieren die geen handelaars zijn, moet volgens het GwH doorgetrokken worden naar de gevallen waarin de schuldvordering door een leverancier van nutsvoorzieningen werd gecedeerd aan een derde.
Artikel 591, 25° Ger.W. bepaalt dat de vrederechter kennis neemt van dergelijke vorderingen, ongeacht het bedrag ervan. De verwijzende rechtscolleges stelden het GwH de volgende prejudiciële vraag:
"Schendt artikel 591, 25°, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals het is ingevoerd bij artikel 11 van de wet van 26 maart 2014, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet door hetzij de vrederechter, hetzij de rechtbank van eerste aanleg de bevoegdheid toe te wijzen om kennis te nemen van een vordering met betrekking tot de betaling van facturen in verband met leveringen van nutsvoorzieningen in de zin van die bepaling, waarvan het bedrag hoger is dan de bevoegdheid ‘ ratione summae ’ van de vrederechter, ingesteld ‘ tegen een natuurlijke persoon die geen onderneming is als bedoeld in artikel 573, eerste lid, 1° ’ , naargelang de rechtsvordering is ingesteld door een leverancier van nutsvoorzieningen of door een derde aan wie die leverancier zijn schuldvordering zou hebben overgedragen?"
De verwijzende rechter had ambtshalve die vraag naar zijn bevoegdheid opgeworpen over het geval waarin de vordering niet wordt ingesteld door de nutsleverancier zelf, maar door de derde aan wie de schuldvordering is gecedeerd.
Vrederechter ook bevoegd indien schuldvordering is gecedeerd
Het GwH argumenteert dat de vrederechter ook in die situatie bevoegd moet zijn.
- In de eerste plaats is de ratio van artikel 591, 25° Ger.W. er in gelegen dergelijke invordering te laten geschieden voor de meest geschikte rechter. Dat is de vrederechter als nabijheids- en verzoeningsrechter, die in deze armoedegerelateerde geschillen de natuurlijke rechter is.
- In de tweede plaats wijst het Hof erop dat de situatie van de schuldenaar niet wijzigt in geval van cessie van schuldvordering. De schuldenaar blijft in een zwakkere positie, ook ten aanzien van de derde.
In de woorden van het GwH:
"B.6. Bijgevolg is het, rekening houdend met de overwegingen waarop de in B.4 vermelde doelstelling berust, niet redelijk verantwoord aan de vrederechter de bevoegdheid toe te wijzen om kennis te nemen van elke vordering ingesteld door een elektriciteits- of gasleverancier tegen een natuurlijke persoon als bedoeld in de in het geding zijnde bepaling, zonder tegelijkertijd die bevoegdheid van de vrederechter uit te breiden tot elke vordering die wordt ingesteld door de overnemer van de schuldvordering van die leverancier."
Die lacune is volgens het GwH duidelijk genoeg geformuleerd om de verwijzende rechters in staat te stellen ze zelf op te vullen door hun bevoegdheid ook in die gevallen uit te oefenen.
Intrinsieke lacunes waaraan de rechter zelf kan verhelpen
De rechtspraak kadert aldus in de rechtspraak van het GwH over de zogeheten intrinsieke lacunes. Daaraan kan de rechter zelf verhelpen door de norm toe te passen op de gediscrimineerde situaties of personen - voor zover zij niet verenigbaar zijn met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie. De intrinsieke lacune is te onderscheiden van de extrinsieke lacune. Bij de extrinsieke lacune in de wetgeving, volgt de schending van de artikelen 10 en 11 niet uit de getoetste norm, doch uit het ontbreken van een vergelijkbare norm (zie A. Alen en K. Muylle, Handboek van het Belgisch Staatsrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, rnr. 460, 512-516)