Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur Grondwettelijk Hof spreekt zich nog niet ten gronde uit over btw
In zijn arrest van 13 november 2014 heeft het Grondwettelijk Hof zich nog niet ten gronde uitgesproken over het beroep tot nietigverklaring dat onder meer door de OVB was ingespannen tegen de artikelen 60 en 61 van de wet van 30 juli 2013 houdende diverse bepalingen, waardoor de btw-vrijstelling voor advocaten vanaf 1 januari 2014 werd afgeschaft. Het Grondwettelijk Hof stelt in zijn beschikkend gedeelte eerst een aantal vragen aan het Hof van Justitie.
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Rolnummer: 5741, 5825, 5832 en 5833
In zijn arrest van 13 november 2014 heeft het Grondwettelijk Hof zich nog niet ten gronde uitgesproken over het beroep tot nietigverklaring dat onder meer door de OVB was ingespannen tegen de artikelen 60 en 61 van de wet van 30 juli 2013 houdende diverse bepalingen, waardoor de btw-vrijstelling voor advocaten vanaf 1 januari 2014 werd afgeschaft. Het Grondwettelijk Hof stelt in zijn beschikkend gedeelte eerst een aantal vragen aan het Hof van Justitie.
Opvallend is dat het Grondwettelijk Hof zich in zijn motivering hoofdzakelijk focust op het eerste middel (toegang tot de rechter en recht op juridische bijstand) dat de OVB aanvoerde, maar zich niet uitspreekt over het tweede middel (beroepsgeheim).
Eerste middel
Het Grondwettelijk Hof stelt in zijn arrest duidelijk dat het recht op een eerlijk proces en de toegang tot de rechter door de btw kunnen worden belemmerd voor bepaalde categorieën van rechtsonderhorigen (hoofdzakelijk particulieren die de btw niet kunnen recupereren en voor wie het ereloon van de advocaat dus met 21 % toeneemt). Het Hof gaat akkoord dat de door de regering aangevoerde louter budgettaire doelstellingen die belemmering niet kunnen rechtvaardigen. Doordat de wetgever gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om de btw-richtlijn 2006/112/EG (hierna btw-richtlijn) uit te voeren, zou die rechtvaardiging er in principe wel kunnen zijn.
Het Grondwettelijk Hof meent echter dat die btw-richtlijn onverenigbaar zou kunnen zijn met grondrechten die uitdrukkelijk zijn vastgelegd in het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Alternatief?
Het Grondwettelijk Hof suggereert tevens dat de wetgever ook een andere regeling had kunnen uitwerken. De btw-richtlijn machtigt in haar artikel 371 namelijk de lidstaten die op 1 januari 1978 vrijstelling verleenden voor de in de lijst van bijlage X, deel B, genoemde handelingen er immers toe om die handelingen te blijven vrijstellen onder de op die datum bestaande voorwaarden. Aangezien de vrijstelling van de diensten van advocaten destijds in België gebeurde in art. 44, §2, 1° van de wet van 3 juli 1969 tot invoering van het Wetboek van de btw, had de Belgische wetgever ook perfect de vrijstelling kunnen handhaven.
Zodra de prejudiciële vragen door het Hof van Justitie zijn beantwoord, volgt het arrest ten gronde van het Grondwettelijk Hof.