Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur Grondwettelijk Hof over onderzoek naar vaderschap
Volgens het Grondwettelijk Hof schendt art. 332quinquies, §3 BW de Grondwet in zoverre het de gerechtelijke vaststelling verhindert van het vaderschap van een wensouder als dat kind werd verwekt door exogene medisch begeleide voortplanting. Die artikelen laten niet toe dat het vaderschap gerechtelijk wordt vastgesteld wanneer er geen biologische band bestaat tussen de man in kwestie en het kind.
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Rolnummer: 6794
Volgens het Grondwettelijk Hof schendt art. 332quinquies, §3 BW de Grondwet als het de gerechtelijke vaststelling verhindert van het vaderschap van een wensouder als het kind werd verwekt door exogene medisch begeleide voortplanting. Die artikelen laten niet toe dat het vaderschap gerechtelijk wordt vastgesteld wanneer er geen biologische band bestaat tussen de man in kwestie en het kind.
Feiten
In een geschil voor de rechtbank van eerste aanleg te Henegouwen, afdeling Bergen, sectie familiezaken, zijn drie prejudiciële vragen gerezen over de artikelen 322 en 332quinquies, §3 BW.
In casu was een vrouw in maart 2016 bevallen van een kind, verwekt bij haar door kunstmatige bevruchting met donatie van gameten van een derde (exogene medische begeleide voortplanting). Haar mannelijke partner, de wensvader van het kind, stemde toe. Voor de geboorte van het kind, in december 2015, overleed de wensvader. Om het vaderschap te kunnen vaststellen had de moeder een vordering ingesteld tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van haar overleden partner. Maar zijn erfgenamen verzetten zich daartegen.
Omdat de artikelen 322 en 332quinquies, §3 BW niet toelaten het vaderschap gerechtelijk vast te stellen wanneer geen biologische band bestaat tussen de man in kwestie en het kind, kan het vaderschap niet gerechtelijk worden vastgesteld bij een exogene medische begeleide voortplanting. De rechtbank meent uit de artikelen 27 en 56 MBV-wet niet te kunnen afleiden dat in casu zou mogen worden afgeweken van de toepassing van artikel 332quinquies, §3 BW. Zij stelt drie prejudiciële vragen aan het Grondwettelijk Hof, gelet op de eventueel discriminerende gevolgen van art. 332quinquies, §3 BW.
Prejudiciële vragen
Twee prejudiciële vragen betreffen een verschil in behandeling tussen:
- Paren die gebruikmaken van een techniek van exogene medisch begeleide voortplanting en de paren die gebruikmaken van een techniek van endogene medisch begeleide voortplanting, en ook tussen de kinderen die zijn geboren met behulp van die voortplantingstechnieken. Het vaderschap van kinderen verwekt door exogene medisch begeleide voortplanting (met gebruik van gameten van een donor) kan immers niet gerechtelijk worden vastgesteld, terwijl dit wel kan mocht het kind verwekt zijn door endogene medisch begeleide voortplanting (met gebruik van eigen gameten) (B.4.1).
- Paren die worden gevormd door een man en een vrouw die gebruikmaken van een techniek van exogene medisch begeleide voortplanting en paren die worden gevormd door twee vrouwen die gebruikmaken van een techniek van exogene medisch begeleide voortplanting, en ook tussen de kinderen die zijn geboren met behulp van een dergelijke techniek. Het vaderschap van kinderen verwekt door exogene medisch begeleide voortplanting binnen een koppel bestaande uit een man en vrouw kan immers niet gerechtelijk worden vastgesteld, terwijl krachtens artikel 325/8 BW art. 332quinquies, §3 BW niet van toepassing is op de vordering tot onderzoek naar het meemoederschap die strekt tot de vaststelling van de afstamming van een kind ten aanzien van de vrouwelijke partner van zijn moeder (B.4.2).
Krachtens de derde prejudiciële vraag moest het Hof nagaan of de belemmering om het vaderschap gerechtelijk vast te stellen van een kind dat geboren werd door exogene medisch begeleide voortplanting, verenigbaar is met het recht op eerbiediging van privé- en gezinsleven (B.4.3.).
Redenering van het Hof
Volgens het Hof voert art. 332quinquies, §3 BW een verschil in behandeling in tussen kinderen m.b.t. tot hun recht om een tweede afstammingsband te laten vaststellen op basis van (B.5.1):
- De omstandigheden van hun verwekking
- Het kader van wensouderschap waarin ze worden geboren, meer bepaald of het paar bestaat uit een man en vrouw of uit twee vrouwen (geslacht en seksuele geaardheid van de ouders)
Het Hof acht deze criteria objectief (B.5.2), maar niet relevant voor het doel van de bepaling. Onder verwijzing naar art. 318, §4 BW, de artt. 27 en 56 MBV-wet en de Wet Meemoederschap van 5 mei 2014, overweegt het Hof dat wanneer de wetgever de situatie beoogt van kinderen geboren met behulp van exogene medisch begeleide voortplanting, hij de vaststelling en het behoud van de afstammingsband tegenover de wensouders mogelijk wil maken, niettegenstaande een biologische band ontbreekt. De criteria die in art. 332quinquies, §3 BW worden gehanteerd en die tot de eerste twee prejudiciële vragen (en verschillen in behandeling) hebben geleid, zijn voor dat doel niet relevant (B.6.2-B.9.2).
Wat de derde prejudiciële vraag betreft, stelt het Hof dat art. 332quinquies, §3 BW op onevenredige wijze afbreuk aan het recht op eerbieding van het privé- en gezinsleven van het betrokken kind, en aan zijn recht dat rekening wordt gehouden met zijn hoger belang doordat het de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de wensvader verhindert die toegestemd had in de verwekking van een kind door exogene medisch begeleide voortplanting die geleid heeft tot de geboorte van het kind (B.11.2).
Besluit
Het Hof besluit dan ook dat art. 332quinquies, §3 BW de artikelen 10, 11 en 22 van de Grondwet schendt als het de gerechtelijke vaststelling verhindert van het vaderschap van de man die de medewensouder is en wiens wensouderschap heeft geleid tot de geboorte van een kind dat is verwekt met behulp van een techniek van exogene medisch begeleide voortplanting.