Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur Grondwettelijk Hof over betwisting vaderlijke erkenning
Het Grondwettelijk Hof bevestigt dat belanghebbende derden zoals grootouders uitgesloten zijn van het recht om een vaderlijke erkenning te betwisten. Het openbaar ministerie komt enkel tussen als de openbare orde in het gedrang is.
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Rolnummer: 6804
Het Grondwettelijk Hof bevestigt dat belanghebbende derden zoals grootouders uitgesloten zijn van het recht om een vaderlijke erkenning te betwisten. Het openbaar ministerie komt enkel tussen als de openbare orde in het gedrang is.
Feiten
In casu was een vrouw bevallen van een kind dat door haar mannelijke partner werd erkend. Enkele maanden later overlijdt de vader, waarna de grootmoeder langs vaderszijde om persoonlijk contact met het kind vraagt op grond van art. 375bis BW. Ook vraagt ze om een deskundige aan te stellen om na te gaan of haar overleden zoon wel degelijk de biologische vader is van het kind, want daarover was twijfel gerezen. De moeder van het kind dient zelf geen betwistingsvordering in.
De familierechtbank in Namen beslist dat het een genetisch deskundigenonderzoek niet kan bevelen buiten een afstammingsvordering. De grootmoeder oefent dus eigenlijk een vordering tot betwisting van de vaderlijke erkenning krachtens art. 330 BW uit. Hoewel grootouders geen houder zijn van deze betwistingsvordering, is de rechtbank van oordeel dat een spanningsveld wordt gecreëerd tussen enerzijds het recht van het kind om contact te hebben met zijn grootouders, en anderzijds het voorbehouden karakter van het recht om de erkenning van het vaderschap te betwisten. Daarover stelt zij een prejudiciële vraag.
Prejudiciële vraag
Krachtens de voorgelegde prejudiciële vraag wordt het Grondwettelijk Hof verzocht om na te gaan of art. 330 BW en art. 138bis Ger.W. bestaanbaar zijn met de artikelen 10, 11, 22 en 22bis van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met art. 8 EVRM, in zoverre zij de grootouders van vaderszijde en het openbaar ministerie beletten om een vordering in te stellen tot betwisting van de erkenning van het vaderschap wanneer de persoon die het kind heeft erkend, is overleden en de moeder van het kind, die de biologische afstamming in twijfel lijkt te trekken, niet in rechte optreedt om de erkenning te betwisten (B.1.2).
Besluit
Volgens het Hof schenden de artikelen 330 BW en 138bis Ger.W. niet de artikelen 10, 11, 22 en 22bis van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met art. 8 EVRM.
Volgens het Hof mag de wetgever het recht om een vordering in te stellen tot betwisting van de vastgestelde afstamming beperken tot de personen die daar rechtstreeks belang bij hebben, als dat erin bestaat de rechtszekerheid voor het kind te waarborgen, en bijgevolg grootouders niet beschouwen als personen met een rechtstreeks belang. Het criterium van een ‘rechtstreeks belang’ om een betwistingsvordering te kunnen instellen, is dus relevant (B.5.2- B.6.1).
Bovendien doet de beperking van het recht om een erkenning te betwisten tot personen met een werkelijk belang evenmin afbreuk aan het hoger belang van het kind. Want er kan worden vermoed, aldus het Hof, dat de persoon die het kind heeft erkend, de persoon die ingestemd heeft met die erkenning, en ook de persoon die, in voorkomend geval, de afstamming opeist in beginsel het meest geschikt zijn om een vordering tot betwisting van de erkenning in te stellen wanneer het belang van het kind een dergelijke vordering vereist. Ook beschikt het kind zelf over een recht om een vordering in te stellen tot betwisting van de erkenning (B.6.2).
Daarnaast is het ook niet noodzakelijk voor de vrijwaring van het hoger belang van het kind dat het openbaar ministerie een vordering kan instellen tot betwisting van de erkenning van het vaderschap in andere hypothesen dan die onder de openbare orde ressorteren (B.7.2).
Tot slot doet het feit dat de grootouders de vaderlijke erkenning door hun overleden zoon, niet kunnen betwisten, gekoppeld aan het mogelijke stilzitten van het openbaar ministerie, geen afbreuk aan het recht van de grootouders om persoonlijk contact te onderhouden met het kind krachtens art. 375bis BW. Het onderhouden van persoonlijk contact tussen een kind en de persoon met wie hij of zij een bijzonder affectieve band heeft vereist geen bewijs van een biologische band (B.8).