Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur Grondwettelijk Hof bevestigt: rechtbank van koophandel niet bevoegd voor hoger beroep inzake huurgeschillen tussen ondernemingen
Het stelt geen probleem dat hogere beroepen tegen vonnissen tussen ondernemingen, gewezen door de vrederechter krachtens diens bijzondere bevoegdheden, niet langer voor de rechtbank van koophandel maar voor de rechtbank van eerste aanleg moeten worden gebracht. Zo oordeelde het Grondwettelijk Hof in arrest 76/2016 van 25 mei 2016, naar aanleiding van een prejudiciële vraag gesteld door de arrondissementsrechtbank te Antwerpen. Die regeling ontzegt de handelaar namelijk niet het recht op toegang tot de rechter.
Merve Köse
Dominique Dombret
Rolnummer: 6177
Het bodemgeschil
Het bodemgeschil betrof een huurgeschil tussen twee handelaars, waarover in 2008 in eerste aanleg uitspraak werd gedaan door de vrederechter. Tegen dat vonnis werd hoger beroep ingesteld bij de rechtbank van eerste aanleg, die ambtshalve een exceptie van onbevoegdheid opwierp en de zaak verwees naar de arrondissementsrechtbank.
Wijziging van artikel 577 Ger.W.
Overeenkomstig het oude artikel 577, tweede lid Ger.W. was de rechtbank van koophandel bevoegd om kennis te nemen van de hogere beroepen tegen beslissingen van de vrederechter over geschillen tussen kooplieden betreffende de handelingen die de wet als daden van koophandel aanmerkte, zo bijvoorbeeld over hun verbintenissen voortvloeiende uit een huurovereenkomst.
Met de Wet van 26 maart 2014, die de toekenning van bevoegdheid aan de natuurlijke rechter in diverse materies beoogt, werd het oude artikel 577, lid 2 Ger.W. echter opgeheven. Daardoor is de rechtbank van koophandel niet langer bevoegd om in hoger beroep kennis te nemen van beslissingen van de vrederechter in zulke zaken. Dat behoort sinds 1 juli 2014 tot de bevoegdheid van de rechtbank van eerste aanleg.
Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de wetgever het gepast acht dat de bijzondere bevoegdheid inzake handelshuur toekomt aan de vrederechter omdat zij nauw verbonden is met de bevoegdheid in verband met pacht en woning. Om dezelfde reden besliste de wetgever de bevoegdheid hieromtrent in hoger beroep toe te kennen aan de rechtbank van eerste aanleg (Parl. St., Kamer, 2013-2014, DOC 53-3076/001, p. 12).
Is dergelijke onttrekking van ondernemingsgeschillen aan de rechtbank van koophandel discriminerend?
De arrondissementsrechtbank was van oordeel dat het onttrekken van ondernemingsgeschillen aan de rechtbank van koophandel niet strookt met de doelstelling van de wetgever om geschillen door de meest geschikte rechter te laten beslechten. De vertrouwdheid van de rechtbank van koophandel met ondernemingsgeschillen en haar bijzondere samenstelling vormen, volgens de arrondissementsrechtbank, een waarborg voor de betrokken rechtzoekenden, die niet zonder redelijke verantwoording zou mogen worden ontzegd aan personen die zich in vergelijkbare omstandigheden bevinden.
De arrondissementsrechtbank vroeg het Grondwettelijk Hof dan ook te oordelen over de vraag of het gewijzigde artikel 577 Ger.W. de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt doordat de hogere beroepen tegen vonnissen tussen ondernemingen, namelijk tussen alle personen die op duurzame wijze een economisch doel nastreven, die betrekking hebben op een handeling verricht in het kader van de verwezenlijking van dat doel, gewezen door de vrederechter (krachtens diens bijzondere bevoegdheden die volgen uit artikel 591 Ger.W.) niet langer voor de rechtbank van koophandel doch voor de rechtbank van eerste aanleg worden gebracht. Dit terwijl alle geschillen tussen ondernemingen en die betrekking hebben op een handeling verricht in het kader van de verwezenlijking van hun economisch doel, en die niet onder de bijzondere bevoegdheid van andere rechtscolleges vallen, krachtens het door de Wet van 26 maart 2014 gewijzigde artikel 573 Ger.W., voor de rechtbank van koophandel gebracht worden.
Het oordeel van het Grondwettelijk Hof
Volgens het Grondwettelijk Hof ontzegt het gewijzigde artikel 577 Ger.W. de in een huurgeschil betrokken handelaar niet het recht op toegang tot de rechter. Dat recht omvat niet het recht van de handelaar op een rechter naar zijn keuze. Het behoort tot de beoordelingsbevoegdheid van de wetgever om te beslissen welke rechter het meest geschikt is om een bepaald soort van geschillen te beslechten. Het enkele gegeven dat de wetgever de geschillen inzake huur, met inbegrip van huurgeschillen tussen handelaars, aan een andere rechter dan de rechtbank van koophandel heeft toevertrouwd, doet niet op onevenredige wijze afbreuk aan de rechten van de betrokken handelaars. Het gewijzigde artikel 577 Ger.W. schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet dus niet.