Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur Grondwettelijk Hof bevestigt: geen recht op toegang tot één enkele rechter voor feitelijke samenwoners
Vorderingen van feitelijk samenwonenden over de uitoefening van hun rechten of over hun goederen, alsook de voorlopige maatregelen die daarop betrekking hebben, worden onderworpen aan het gemeen recht. Ze kunnen niet voor de familierechtbank worden gebracht.
Naar aanleiding van een prejudiciële vraag oordeelde het Grondwettelijk Hof in arrest 1/2017 van 19 januari 2017 dat het verschil in behandeling met gehuwden en wettelijke samenwoners geen discriminatie inhoudt. Het recht op toegang tot de rechter omvat namelijk niet het recht op een rechter naar keuze van de rechtzoekende.
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Rolnummer: 6316
Het bodemgeschil
Een vordering tot vereffening en verdeling van een onverdeeld onroerend goed, dat toebehoort aan feitelijke samenwoners, wordt ingesteld bij de familierechtbank van Namen, afdeling Namen. De partijen verzoeken dezelfde rechtbank ook om hun verblijfplaats en die van kinderen van één van hen vast te stellen. Tot slot vragen de feitelijke samenwoners om de last te bepalen van de gemeenschappelijke hypothecaire schulden. De gevatte familierechtbank stelt vast dat de vereiste samenhang om die vorderingen samen te behandelen ontbreekt.
Artikel 572bis, 3° Gerechtelijk Wetboek
Dit artikel luidt als volgt: "Onverminderd de bijzondere bevoegdheden die zijn toegekend aan de vrederechter en de bijzondere wetgevingen, neemt de familierechtbank kennis van:
[…] 3° vorderingen tussen echtgenoten en wettelijk samenwonenden betreffende de uitoefening van hun rechten of betreffende hun goederen, alsook de voorlopige maatregelen die daarop betrekking hebben; […]."
Aan het Grondwettelijk Hof wordt gevraagd of artikel 572bis, 3° Ger.W. verenigbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het feitelijke samenwoners onttrekt van het toepassingsgebied en hun het recht op toegang tot één enkele rechter (in dit geval de familierechtbank) zou ontzeggen.
Brengt het verschil in behandeling naargelang de relatievorm een discriminatie met zich mee?
Het Grondwettelijk Hof is van oordeel dat het artikel 572bis, 3° Ger.W. geen schending uitmaakt van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet:
“Het behoort tot de beoordelingsbevoegdheid van de wetgever om te beslissen welke rechter het meest geschikt is om een bepaald soort van geschillen te beslechten. Het enkele gegeven dat de wetgever de geschillen tussen de feitelijke samenwonenden niet uitsluitend aan de familierechtbank heeft toevertrouwd maar dat verschillende rechters hiervoor bevoegd zijn, doet niet op onevenredige wijze afbreuk aan de rechten van de betrokken personen. De wetgever vermocht daarbij rekening te houden met het gegeven dat de feitelijke samenwoning geen geïnstitutionaliseerde samenlevingsvorm is en een toenemend aantal situaties omvat, die niet noodzakelijk gericht zijn op het vormen van een gezinsleven, evenals met het feit dat de samenwonende partners die ervoor kiezen niet door de wettelijke samenwoning of door het huwelijk te worden verbonden, de voor- en nadelen van de ene en de andere samenlevingsvorm kennen en de juridische gevolgen van hun keuze aanvaarden.”