Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur Grondwettelijk Hof beperkt inspraak pleegzorgers
Het Grondwettelijk Hof vernietigt in het arrest van 28 februari 2019 art. 387octies BW. Volgens die bepaling kunnen pleegzorgers de familierechtbank verzoeken om hen ook buiten het geval van dringende noodzakelijkheid volledig of gedeeltelijk de bevoegdheid te delegeren om belangrijke beslissingen te nemen over de gezondheid, opvoeding, opleiding, ontspanning en godsdienstige of levensbeschouwelijke keuzes van het kind, met uitzondering van de rechten en plichten omtrent de staat van de persoon van het kind. Ook de rechten en plichten over het beheer van de goederen van het kind kunnen aan de pleegzorgers worden gedelegeerd door die bepaling.
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Rolnummer: 6721
Het Grondwettelijk Hof vernietigt in het arrest van 28 februari 2019 art. 387octies BW. Volgens die bepaling kunnen pleegzorgers de familierechtbank verzoeken om hen ook buiten het geval van dringende noodzakelijkheid volledig of gedeeltelijk de bevoegdheid te delegeren om belangrijke beslissingen te nemen over de gezondheid, opvoeding, opleiding, ontspanning en godsdienstige of levensbeschouwelijke keuzes van het kind, met uitzondering van de rechten en plichten omtrent de staat van de persoon van het kind. Ook de rechten en plichten over het beheer van de goederen van het kind kunnen aan de pleegzorgers worden gedelegeerd door die bepaling.
Wettelijke omkadering van pleegzorg
Met de Wet Pleegzorg (19 maart 2017) creërde de wetgever een statuut voor pleegzorgers dat de relaties omkadert tussen de ouders of voogd, het kind en de pleegzorger(s). Concreet hebben de pleegzorgers de bevoegdheid om gedurende de plaatsing van het kind het verblijfsrecht uit te oefenen, en het recht om alle dagelijkse beslissingen te nemen (art. 387quinquies, eerste lid BW).
De ouders behouden evenwel de bevoegdheid om de belangrijke beslissingen te nemen over de gezondheid, opvoeding, opleiding, ontspanning en de godsdienstige of levensbeschouwelijke keuzes van het kind (art. 387quinquies, tweede lid BW). De ouders beslissen dus bijvoorbeeld in welke school ze het kind inschrijven en of het lessen godsdienst of zedenleer volgt.
In het geval van dringende noodzakelijkheid komt de bevoegdheid om belangrijke beslissingen toe aan de pleegzorgers. De pleegzorgers moeten wel hun beslissing dadelijk ter kennis brengen aan de ouders, of als zij niet kunnen worden verwittigd het bevoegde orgaan voor pleegzorg (art. 387quinquies, laatste lid BW). De ouders of de voogd en pleegzorgers kunnen bovendien schriftelijk, met tussenkomst van het bevoegde orgaan voor pleegzorg, overeenkomen om ook buiten het geval van dringende noodzakelijkheid de bevoegdheid om bovenstaande belangrijke beslissingen te nemen, volledig of gedeeltelijk te delegeren aan de pleegzorgers, met uitzondering van de rechten en plichten omtrent de staat van de persoon (i.e. een conventionele delegatie). Ook de rechten en plichten omtrent het beheer van de goederen van het kind kunnen bij overeenkomst worden gedelegeerd aan de pleegzorgers (art. 387septies, §1, eerste lid BW).
Is er geen overeenkomst tussen de ouders of voogd en de pleegzorgers omtrent de delegatie van die bevoegdheden, dan kunnen de pleegzorgers voor zover het kind gedurende minstens een jaar voorafgaand aan het verzoek voortdurend was geplaatst in hun gezin, de rechter verzoeken om een delegatie (i.e. een gedwongen/gerechtelijke delegatie) (art. 387octies BW). Onder andere over die laatste bepaling werd een beroep tot vernietiging ingesteld bij het Grondwettelijk Hof.
Hierna wordt uitsluitend het oordeel van het Hof inzake het beroep tot vernietiging van art. 387octies BW geanalyseerd.
Beroep tot vernietiging
De verzoekende partijen vorderen onder andere de vernietiging van art. 387octies BW zoals ingevoerd door art. 10 van de Wet Pleegzorg van 19 maart 2017 (BS 5 april 2017) omwille van de strijdigheid van die bepaling met de grondrechten van de betrokkenen en meer specifiek met de artikelen 10, 11, 22 en 22bis van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met de artikelen 3 en 7 van het Verdrag inzake de rechten van het kind.
Oordeel van het Hof
Het Grondwettelijk Hof vergelijkt eerst art. 387octies BW met art. 387septies BW omdat beide bepalingen betrekking hebben op de delegatie van bepaalde ouderlijke bevoegdheden. Het Hof acht de bestreden bepaling, ingevoegd in artikel 387octies BW, evenwel fundamenteel verschillend van dat ingevoegd in artikel 387septies BW, aangezien zij wordt toegepast bij afwezigheid van een overeenkomst tussen de ouders of de voogd en de pleegzorgers.
Bovendien biedt art. 387octies BW de rechter de mogelijkheid om de ouders, tegen hun zin, en zonder dat er sprake is van dringende noodzakelijkheid, de bevoegdheid te ontnemen om bepaalde, en zelfs alle belangrijke beslissingen voor het leven van hun kind te nemen (met uitzondering van de rechten en plichten omtrent de staat van de persoon), een bevoegdheid die tot hun ouderlijk gezag behoort (B.25.2). Die bepaling vormt volgens het Hof een grote inmenging in het recht op gezinsleven van de betrokken ouders en het kind. Om met de in het middel aangevoerde bepalingen van de Grondwet, het EVRM en het IVRK in overeenstemming te zijn, moet de inmenging dan ook nodig zijn in een democratische samenleving en evenredig zijn met het nagestreefde doel (B.26).
Volgens het Hof:
- moet ten eerste de plaatsing van een kind buiten zijn gezin als een uitzonderingsmaatregel worden beschouwd die van zo kort mogelijke duur moet zijn. Daarbij moet de hereniging van het kind met zijn ouders vooropstaan. Het is dan ook belangrijk dat gedurende de periode dat het kind in de pleegzorg verblijft, het kind contact blijft onderhouden met zijn ouders, rekening houdend met zijn belang dat desgevallend kan primeren op dat van de ouders. Om die reden past het dan ook dat de ouders zoveel mogelijk betrokken blijven bij het nemen van belangrijke opvoedingsbeslissingen (B.27.3).
- ten tweede heeft art. 387octies BW geen betrekking op dagelijkse beslissingen of spoedeisende belangrijke beslissingen die pleegzorgers kunnen nemen op grond van art. 387quinquies BW, maar op belangrijke beslissingen over de opvoeding van het kind of het beheer van diens goederen die niet spoedeisend zijn (B.27.4).
- ten derde maakt art. 387octies BW een gedwongen delegatie van bevoegdheden om belangrijke opvoedingsbeslissingen te nemen mogelijk in een ruime reeks van domeinen (i.e. de gezondheid, opvoeding, opleiding, ontspanning, godsdienstige of levensbeschouwelijke keuzes van het kind). Het betreft dus geen delegatie met betrekking tot een specifieke beslissing (B.27.4).
Besluit van het Hof
Daardoor besluit het Hof dat de bestreden bepaling die betrekking heeft op de delegatie van de bevoegdheid om een of meerdere attributen van het ouderlijk gezag uit te oefenen, niet door voldoende waarborgen wordt omringd en op onevenredige wijze afbreuk doet aan het recht op eerbiediging van het gezinsleven van de ouders en van het geplaatste kind (B.27.5). Het Hof vernietigt bijgevolg art. 387octies BW, ingevoegd bij artikel 10 van de Wet Pleegzorg van 19 maart 2017.
Om te vermijden dat de geldigheid wordt betwist van de rechterlijke beslissingen uitgesproken op basis van het vernietigde artikel, verduidelijkt het Hof dat de door artikel 10 van de Wet Pleegzorg teweeggebrachte gevolgen moeten worden gehandhaafd tot de bekendmaking van dit arrest in het Belgisch Staatsblad (B.28).