Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur Grievenstelsel in hoger beroep: Grondwettelijk Hof wijkt af van cassatierechtspraak
Het Grondwettelijk Hof oordeelt dat de beperking voor een beroepsrechter om niet ambtshalve grieven op te werpen bij nieuwe elementen die opduiken na het indienen van het grievenformulier en die aantonen dat de feiten geen misdrijf zijn, strijdig is met het recht op toegang tot de rechter. Dat arrest velde het Hof op 16 mei 2019 naar aanleiding van een prejudiciële vraag van het hof van beroep in Luik.
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Rolnummer: 6743
Wettelijke achtergrond
De Potpourri II-wet voerde in 2016 een grievenstelsel in bij beroep in strafzaken. De partij die hoger beroep aantekent, moet in het verzoekschrift verduidelijken welke grieven hij heeft tegen het in eerste aanleg gewezen vonnis (art. 204 Sv.). Het debat dat vervolgens in graad van beroep wordt gevoerd, is in principe beperkt tot die grieven.
Artikel 210 Sv. voegt daaraan toe dat de beroepsrechter ambtshalve grieven kan aanvoeren. Met uitzondering van de grieven opgeworpen door de partijen zoals bepaald in art. 204 Sv., kan dat echter slechts met betrekking tot de middelen van openbare orde die betrekking hebben op de gevallen bepaald in artikel 210, tweede lid Sv.
Interpretatie Hof van Cassatie
De exacte en gewenste draagwijdte van artikelen 204 en 210 Sv. was het onderwerp van heel wat discussie. Het Hof van Cassatie interpreteerde de bepalingen op een beperkende wijze. De cassastierechtspraak bepaalt dat de appelrechter de ambtshalve middelen uit artikel 210, tweede lid Sv. enkel binnen de perken van de door de appellanten aangevoerde grieven kan aanvoeren. Pas op die wijze kunnen de doelstellingen van de wetgever zoals een efficiëntere behandeling van strafzaken in hoger beroep en het vermijden van nutteloze werklast en kosten worden bereikt. Het Hof van Cassatie stelt dat de regeling het recht op hoger beroep niet in de kern aantast.
Grondwettelijk Hof geeft bredere invulling aan art. 210 Sv.
In het arrest van 16 mei 2019 spreekt het Grondwettelijk Hof zich uit over de bevoegdheid van de appelrechter in de specifieke situatie waarin er een nieuw element opduikt na de neerlegging van het verzoekschrift in hoger beroep waarvan alleen de appelrechter kennis zou kunnen hebben en dat een weerslag kan hebben op de schuld. Het Hof oordeelt dat de onmogelijkheid voor de rechter om in dit geval ambtshalve een middel van openbare orde op te werpen met betrekking tot het gegeven dat de feiten geen misdrijf zijn, strijdig is met het recht op toegang tot de rechter zoals voorzien in art. 13 Gw. en art. 6 EVRM.
Het maakt dus niet uit dat de schuldvraag in het verzoekschrift of in het grievenformulier niet is beoogd. Het onvoorzienbare karakter van het nieuwe element belet dat de appellant daarmee rekening heeft kunnen houden wanneer hij zijn grieven bepaalde. De onmogelijkheid voor de rechter om dat nieuwe element op te werpen is onevenredig ten aanzien van de doelstelling van de wetgeving. De appelrechter moet ambtshalve de schuldvraag in het debat kunnen brengen en moet de beklaagde kunnen vrijspreken voor een feit waarvan kan worden vastgesteld dat het geen misdrijf uitmaakt, ongeacht het tijdstip waarop het nieuwe element is opgedoken.
Conclusie
Het Grondwettelijk Hof laat meer ruimte voor ambtshalve grieven dan het Hof van Cassatie. In geval van een nieuw element kan een stringente interpretatie van het grievenstelsel strijdig zijn met het recht op toegang tot de rechter. Maar het Hof heeft het enkel over het opwerpen van middelen als de feiten geen misdrijf zijn. De vraag of de appelrechter ook bevoegd is om dat te doen voor feiten die wel strafbaar zijn maar niet door de beklaagde werden gepleegd, is onduidelijk op basis van het arrest.