Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur Geen schorsing ivm tenuitvoerlegging KB rechtsplegingsvergoeding
Acht verzoekers - waaronder twee vakorganisaties (ACV en ABVV), vijf personeelsleden van vakorganisaties en een rechtzoekende - vorderden bij de Raad van State de schorsing van de tenuitvoerlegging van het Koninklijk Besluit van 26 oktober 2007 tot vaststelling van het tarief van de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de artikelen 1 tot 13 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van de advocaat.
De Orde van Vlaamse Balies (OVB) en de Ordre des barreaux francophones et germanophone (OBFG) kwamen in de procedure tussen.
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Rolnummer: 185.315
In een arrest van 10 juli 2008 heeft de Raad van State de vordering tot schorsing verworpen wegens het niet aantonen van een moeilijk te herstellen ernstig nadeel bij onmiddellijke tenuitvoerlegging van het bestreden Koninklijk Besluit.
Overeenkomstig artikel 1022, eerste lid Ger.W. kan enkel de partij die in het gelijk is gesteld én die vertegenwoordigd is door een advocaat, aanspraak maken op de rechtsplegingsvergoeding. De verzoekers zijn van mening een moeilijk te herstellen ernstig nadeel te lijden nu de verhaalbaarheid van de gerechtskosten zich niet uitstrekt tot de kosten verbonden aan de tussenkomst van een vakbondsafgevaardigde voor de arbeidsgerechten (art. 728, §3 Ger.W.).
De verzoekers voerden aan dat hun vertegenwoordigingsbevoegdheid werd aangetast en zij niet meer dezelfde dienstverlening konden garanderen als voorheen. Gezien het nadeel niet verder werd toegelicht ging de Raad van State ervan uit dat de verzoekers vreesden dat een eerlijke concurrentie met de advocaten onmogelijk werd.
De Raad van State oordeelde dat het enkele feit dat de werknemer voor het optreden van de gevolmachtigde geen rechtsplegingsvergoeding kan krijgen de rechtzoekende niet zal beletten om toch een beroep te doen op de dienstverlening van de vakorganisatie. De rechtzoekende steunt zich volgens de Raad van State niet louter op financiële overwegingen in de keuze van zijn vertegenwoordiging. Het aangevoerde nadeel is hypothetisch en wordt verworpen door de Raad van State.
Voorts menen de verzoekers dat zij een moreel nadeel lijden nu zij in een “onevenwichtige procesverhouding” komen te staan met de advocaten.
De Raad van State verwijst naar de parlementaire voorbereidingen van de wet van 21 april 2007 om ertoe te komen dat het door de verzoekers aangevoerde verschil in behandeling met advocaten niet het gevolg is van enige nadelige beoordeling van de wijze waarop zij de belangen van hun cliënten verdedigen. Het verschil is enkel te verklaren door de verschillende wijze waarop de dienstverlening door beide categorieën georganiseerd en door de cliënt betaald wordt. Of dat verschil in behandeling verantwoord is laat de Raad van State onbeantwoord. Alleszins meent de Raad van State niet dat aangetoond is hoe de verzoekers hierdoor een moreel nadeel zouden lijden.
Tot slot zijn de verzoekers van oordeel dat de toegang tot de rechter wordt belemmerd door de verhoging van de rechtsplegingsvergoeding.
De Raad van State begrijpt de stellingname in die zin dat het risico op een veroordeling tot betaling van de rechtsplegingsvergoeding aan de tegenpartij, gelet op het bedrag ervan, de rechtzoekende ertoe zal aanzetten om geen vordering in te stellen of om geen verweer te voeren. Opnieuw verwijst de Raad van State naar de parlementaire voorbereiding van de wet van 21 april 2007. De verhoging van de rechtsplegingsvergoeding wordt gecompenseerd door een aantal “waarborgen” waaronder de toekenning van de bevoegdheid aan de rechter om het bedrag in bepaalde gevallen te verminderen. De Raad van State meent dat de verzoekers in gebreke blijven precies en concreet aan te geven hoe het nadeel dat zij aanvoeren, ondanks de voorziene wettelijke waarborgen, kan ontstaan.
De Raad van State beslist dat door de verzoekers niet is aangetoond dat de onmiddellijke tenuitvoerlegging van het bestreden Koninklijk Besluit een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen. Er wordt dan ook niet overgegaan tot schorsing.