Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur Geen schadevergoeding onwerkzame hechtenis niet per se strijdig met vermoeden van onschuld
Op 9 februari 2016 besliste het EHRM dat de weigering om een vrijgesproken verdachte een vergoeding te betalen voor de voorlopige hechtenis die hij onderging omdat die voorlopige hechtenis te wijten was aan zijn eigen gedrag, niet per se in strijd is met het vermoeden van onschuld.
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Rolnummer: 60056/08
Een man verbleef drie jaar in voorlopige hechtenis op verdenking van schuldig verzuim, alvorens hij door de strafrechter werd vrijgesproken. Conform de procedure van artikel 28 van de wet van 13 maart 1973 betreffende de vergoeding voor onwerkzame hechtenis, richtte hij zich na zijn vrijspraak tot de minister van Justitie om een schadevergoeding te krijgen voor die onterechte vrijheidsberoving.
Zowel de minister als de Commissie voor Hoger Beroep weigerden evenwel een schadevergoeding toe te kennen omdat de man zich tijdens het onderzoek zo verdacht gedroeg (ontkende eerst het slachtoffer te kennen, legde daarna tegenstrijdige verklaringen af, kon geen uitleg geven voor een aantal verdachte omstandigheden) dat de voorlopige hechtenis aan hemzelf te wijten was. De man vond dat die beslissingen indruisten tegen het vermoeden van onschuld en stapte naar het EHRM.
EHRM ziet geen schending van vermoeden van onschuld
Het EHRM zag evenwel geen schending van het fundamentele vermoeden van onschuld. Volgens het Hof vloeit er uit artikel 6 EVRM geen herstelrecht voor een rechtmatige vrijheidsberoving voort. De enkele weigering de schade te vergoeden wil niet per se zeggen dat men denkt dat de vrijgesproken verdachte toch schuldig is.
Het EHRM stelt vast dat zowel de minister als de Beroepscommissie uitdrukkelijk vermelden dat de verdachte door de rechter niet schuldig werd bevonden, maar dat zijn verdachte gedragingen de beslissing om hem aan te houden konden rechtvaardigen. Die verdachte gedragingen werden dus niet gebruikt om een oordeel te vellen over de schuld maar enkel om de redelijkheid van het aanhoudingsbevel te beoordelen.
Pro memorie: de onwerkzame hechtenis
Het EHRM laat dus toe dat niet elke vrijgesproken verdachte een schadevergoeding krijgt voor de ondergane voorlopige hechtenis. Nochtans kan die procedure belangrijk zijn om in de gevallen waarin de aanhouding niet aan de verdachte te wijten was, toch te worden gecompenseerd voor die "ongegronde" vrijheidsberoving. Omdat de procedure weinig lijkt te worden gebruikt, herhalen we hier bondig de krachtlijnen.
Voorwaarden voor toekenning van een vergoeding:
- De voorlopige hechtenis duurde langer dan acht dagen
- zonder dat ze te wijten was aan de persoonlijke gedraging van de aangehoudene. Dat vergt een beoordeling in concreto. Zie hier voor enkele praktijkvoorbeelden
- die daarna werd vrijgesproken, buiten vervolging werd gesteld,… of wanneer hij werd aangehouden nadat de strafvordering verjaard was. In tegenstelling tot de vroegere regeling moet de betrokkene sinds 2010 na een buitenvervolgingstelling niet meer het bewijs van zijn onschuld leveren.
- Het moet gaan om een rechtmatige voorlopige hechtenis conform de wettelijke regels. Wanneer de voorlopige hechtenis strijdig is met de Wet Voorlopige Hechtenis of met artikel 5 EVRM, kan de betrokkene wel op basis van artikel 27 van de wet van 1973 naar de burgerlijke rechtbank stappen.
De procedure:
Het verzoek moet worden gericht aan de minister van Justitie. Wanneer de wettelijke voorwaarden zijn voldaan, moet hij in principe een billijke vergoeding toekennen voor de materiële en morele schade die de voorlopige hechtenis heeft veroorzaakt (de verzoeker moet het causaal verband aantonen). In tegenstelling tot de onwettige voorlopige hechtenis, is hier dus geen sprake van een integrale schadevergoeding.
Wanneer de minister weigert of niet binnen de zes maanden beslist, kan de betrokkene zich wenden tot een bijzondere beroepscommissie.