Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur Gedeeltelijke vernietiging van de uitbreiding van het spreekrecht van de advocaat
Het Hof heeft het bestreden artikel 2 van de wet van 23 februari 2012 tot wijziging van artikel 458bis Sw. om het uit te breiden voor misdrijven van huiselijk geweld, vernietigd, maar enkel in zoverre het van toepassing is op de advocaat die houder is van vertrouwelijke informatie van zijn cliënt, dader van het misdrijf dat is gepleegd in de zin van dat artikel, wanneer die informatie mogelijk incriminerend is voor die cliënt.
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Rolnummer: 5486
De Orde van Vlaamse Balies had in 2012 een procedure bij het Grondwettelijk Hof had ingesteld tot vernietiging van artikel 6 van de wet van 30 november 2011 tot wijziging van de wetgeving wat de verbetering van de aanpak van seksueel misbruik en feiten van pedofilie binnen een gezagsrelatie betreft. Op 26 september 2013 heeft het Hof die bepaling gedeeltelijk vernietigd. Dat kon u lezen in .
Zeer recent, op 5 december 2013, heeft het Hof zich uitgesproken over een door de OVB ingesteld beroep tot vernietiging van artikel 2 van de wet van 23 februari 2012 tot wijziging van artikel 458bis Sw. om het uit te breiden voor misdrijven van huiselijk geweld.
Door die bestreden bepaling zou artikel 458bis Sw. gevoelig worden uitgebreid nu voortaan namelijk het spreekrecht bedoeld in die bepaling ook geldt indien een persoon kwetsbaar is ten gevolge van partnergeweld met een verdere afkalving van het beroepsgeheim van de advocaat tot gevolg. Hierdoor wordt het vertrouwen van de cliënt in zijn advocaat beschaamd.
Het Hof heeft het bestreden artikel 2 van de voormelde wet van 23 februari 2012 vernietigd, maar enkel in zoverre het van toepassing is op de advocaat die houder is van vertrouwelijke informatie van zijn cliënt, dader van het misdrijf dat is gepleegd in de zin van dat artikel, wanneer die informatie mogelijkerwijs incriminerend is voor die cliënt. Voor het overige heeft het Hof het beroep verworpen.
Eerste middel
De OVB voerde aan in haar eerste middel – dat ongegrond werd verklaard – dat de bestreden bepaling in strijd is met de artikelen 12 en 14 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 7 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 15 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, doordat de bewoordingen “een persoon die kwetsbaar is ten gevolge van partnergeweld” onvoldoende nauwkeurig, duidelijk en rechtszeker zouden zijn. Bijgevolg zou een advocaat door de bewoordingen van de bestreden bepaling niet in staat worden gesteld om te beoordelen wanneer hij zijn beroepsgeheim kan doorbreken zonder zich aan strafvervolging bloot te stellen. Die situatie zou des te meer problematisch zijn doordat de advocaat geklemd zit tussen de bestreden bepaling en artikel 422bis van het Strafwetboek, op grond waarvan hij een vervolging riskeert wegens schuldig verzuim indien achteraf zou blijken dat het slachtoffer beschouwd moest worden als een “persoon die kwetsbaar is ten gevolge van partnergeweld”.
Tweede middel
In haar tweede middel – deels wél weerhouden door het Hof – voerde de Orde van Vlaamse Balies aan dat de bestreden bepaling in strijd is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, doordat zij personen die kwetsbaar zijn ingevolge van partnergeweld op gelijke wijze behandelt als personen die minderjarig zijn of die kwetsbaar zijn ingevolge hun leeftijd, zwangerschap, ziekte, lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid. Dat zijn nochtans verschillende situaties. De personen die kwetsbaar zijn door partnergeweld zouden immers reeds een voldoende bescherming genieten op grond van het burgerlijk recht, terwijl een soortgelijke bescherming niet zou bestaan ten aanzien van de andere categorieën van personen. De OVB verwees in dat opzicht naar de artikelen 223, derde lid, 1479, vijfde lid, en 1447, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek en naar artikel 1280, zevende lid, van het Gerechtelijk Wetboek en betoogt dat de bestreden bepaling niet noodzakelijk is, aangezien het ermee nagestreefde doel ook kan worden bereikt met andere, minder ingrijpende middelen. Aangezien de slachtoffers van partnergeweld per definitie meerderjarig zijn, mag de mogelijkheid om het misdrijf ter kennis te brengen van de procureur des Konings slechts worden overwogen indien zulks niet geschiedt tegen de wil van het slachtoffer in. Die personen zouden immers zelf naar de politie kunnen stappen en gebruik maken van de voormelde beschermingsmaatregelen van burgerlijk recht. Bovendien zou de bestreden bepaling op disproportionele wijze inbreuk maken op het beroepsgeheim van de advocaat. Voor de effectiviteit van de rechten van verdediging is het immers noodzakelijk dat een vertrouwensrelatie tot stand komt tussen de cliënt en de advocaat, en dat kan enkel indien de advocaat niet openbaar maakt wat de cliënt hem toevertrouwt. De door de bestreden bepaling gehanteerde begrippen zouden echter te vaag en te ruim zijn om de advocaat toe te laten te beoordelen wanneer hij de vertrouwelijkheid van zijn overleg met de cliënt kan doorbreken.
De bestreden bepaling zou aldus een onevenredige beperking van het beroepsgeheim van de advocaat inhouden die in strijd is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Oordeel Hof
Het Hof heeft op 5 december 2013 evenwel geoordeeld dat - in tegenstelling tot wat de OVB betoogt – uit de omstandigheid dat het slachtoffer van partnergeweld krachtens de artikelen 223, derde lid, 1447 en 1479, vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek en krachtens artikel 1270, zevende lid, van het Gerechtelijk Wetboek reeds over een aantal burgerrechtelijke beschermingsmechanismen beschikt, niet voortvloeit dat de uitbreiding van het in artikel 458bis van het Strafwetboek bepaalde spreekrecht overbodig zou zijn. De voormelde burgerrechtelijke beschermingsmechanismen beogen immers niet om tegemoet te komen aan de hoge drempel om klacht in te dienen, maar kunnen slechts worden toegepast nadat het slachtoffer met de feiten naar buiten is gekomen.
De vraag is evenwel of die uitbreiding van het spreekrecht vervat in de bestreden bepaling op onevenredige wijze afbreuk doet aan het beroepsgeheim van de advocaat.
Het Hof heeft geoordeeld dat de wetgever met de bestreden bepaling inderdaad op onevenredige wijze afbreuk heeft gedaan aan de waarborgen die bij artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens aan de rechtzoekende worden toegekend, en dat hij dus de artikelen 10 en 11 van de Grondwet heeft geschonden, doch slechts in de volgende mate:
“Hoewel de bescherming van de fysieke of psychische integriteit van kwetsbare personen ontegenzeglijk een dwingende reden van algemeen belang uitmaakt, kan een dergelijke reden de bestreden maatregel niet redelijk verantwoorden, rekening houdend met de bijzonderheden die het beroep van advocaat kenmerken, wanneer de vertrouwelijke informatie aan de advocaat is meegedeeld door zijn cliënt en voor die laatste mogelijkerwijs incriminerend is.”