Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur Erkenning van een Amerikaanse class action-schikking in Nederland
De rechtbank Amsterdam deed op 23 juni 2010 uitspraak over de Amerikaanse class action ‘Ahold’ waarbij het al dan niet bindende karakter van een internationale schikking voor massaschade werd vooropgesteld.
Het vonnis is bijzonder baanbrekend aangezien de Nederlandse rechtbank de uitspraak van het Amerikaanse hof erkent en aldus een wereldwijde class actions-schikking aanvaardt volgens Amerikaanse wetgeving.
Rolnummer: 398833 / HA ZA 08-1465
Motivering hiertoe is in eerste instantie gebaseerd op het bestaan van de wet collectieve afwikkeling massaschade (artikelen 7:907 tot en met 7:910 NBW en artikelen 1013 tot en met 1018 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), afgekort Wcam) in Nederland die een gelijkaardig systeem voor collectieve schadeafwikkeling mogelijk maakt. Doel van de Wcam is dat er een overeenkomst over de schadevergoeding wordt gesloten tussen een schadeveroorzaker en een organisatie die de belangen van benadeelden behartigt. Deze overeenkomst kan dan op basis van de Wcam door de rechter voor de gehele groep benadeelden bindend verklaard worden.
In de voorliggende zaak werd voor een Amerikaanse Federal Court gesteld dat het Nederlandse bedrijf Royal Ahold en verschillende medegedaagden (accountant van Deloitte en de voormalige chief financial officer van Ahold) een onjuiste voorstelling hebben gegeven van de inkomsten en opbrengsten van Ahold in de periode van 30 juli 1999 tot en met 23 februari 2003. Toen deze onjuiste voorstelling op 24 februari 2003 werd aangekondigd, daalde de waarde van de aandelen van Ahold met meer dan 60%.
Alle aandeelhouders die in de periode van 30 juli 1999 tot en met 23 februari 2003 gewone aandelen of American Depository Receipts Ahold hadden gekocht of als dividend hadden ontvangen, ongeacht waar ze woonachtig waren of waar de betreffende aandelen werden gekocht, waren leden van de class.
De partijen kwamen op 6 januari 2006 een schikking overeen van $1,1 miljard. De gedaagden ontkenden de tenlasteleggingen, de schikking was volgens hen noch een bekentenis van overtreding, noch een indicatie dat een wet werd overtreden.
Op 16 juni 2006 werd deze schikking bindend verklaard door het Amerikaanse hof in haar "Final Judgment". Hierdoor werden alle toekomstige claims door de benadeelden die geen opt-out hebben gedaan, onmogelijk gemaakt, tegen Ahold en haar toenmalige CFO (chief financial officer), maar niet tegen Deloitte.
SOBI, een Nederlandse belangenvereniging van Nederlandse class-leden, spande in februari 2008 voor de rechtbank Amsterdam een zaak in tegen de toenmalige chief financial officer van Ahold en tegen Deloitte. Niemand van de class-leden had destijds een opt-out gedaan.
De verweerders beriepen zich in het kader van hun incidentele vorderingen op de rechtsgevolgen van (een deel van) de door de Amerikaanse rechter in het kader van die procedure genomen beslissingen. Deze partijen hebben de rechtbank ter gelegenheid van het pleidooi dan ook verzocht om zich - naast de bevoegdheidsvraag - ook uit te spreken over de status in Nederland van de "Final Judgment".
De Nederlandse rechtbank volgde de redenering van de verwerende partij door te stellen dat de schikking van het Amerikaanse hof alle class-leden wereldwijd bindt en aldus erkend wordt. In dit specifieke geval hadden de class-leden trouwens voldoende tijd gekregen om een opt-out te volbrengen en zich aldus aan de werking van de ‘Settlement Agreement’ te onttrekken. Aangezien in Nederland een gelijkaardig systeem van collectieve afwikkeling van massaschade ingeburgerd is, bestond volgens de rechter voldoende rechtsgrond om het Amerikaanse "Final Judgment" in Nederland te erkennen. De rechten en aanspraken van de class-leden werden door de procedure voldoende en op vergelijkbare wijze als bij de Wcam gewaarborgd.