Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur Erkenning Salduz-leer
Bij arrest van 21 december 2010 oordeelde het hof van beroep van Gent (4de Kamer) dat de verklaringen afgelegd door de beklaagde zonder de bijstand van een advocaat dienen uitgesloten te worden als bewijs. Wegens afwezigheid van andere bewijselementen betreffende de tenlastelegging werd de beklaagde door het hof vrijgesproken.
Rolnummer: 321/09
De betrokkene had de strafbare feiten die haar ten laste werden gelegd bij het verhoor door de politie bekend. Deze verklaring werd naderhand bij het verhoor door de onderzoeksrechter door de betrokkene bevestigd.
Beklaagde voerde schending aan van het recht op een eerlijk proces overeenkomstig artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) gezien de afwezigheid van het recht op bijstand van een advocaat onder andere bij voornoemde verhoren. Dit recht werd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in uitvoerige rechtspraak bevestigd.
Het hof van beroep van Gent bepaalde vooreerst de principes die voortvloeien uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM).
Het hof vermeldt onder meer:
- verwijzend naar het arrest Salduz (EHRM 27 november 2008, SALDUZ t. Turkije, § 55) dat om het in artikel 6.1 EVRM van het EVRM gewaarborgd recht op een eerlijk proces voldoende "praktisch en effectief" te houden, in regel vereist is dat in de toegang tot een advocaat moet voorzien zijn vanaf de eerste ondervraging van een verdachte door de politie
- dat de rechten van de verdediging in beginsel onherroepelijk geschaad zijn wanneer belastende verklaringen, afgelegd tijdens een politieverhoor zonder bijstand van een advocaat, gebruikt worden voor een veroordeling
- dat het recht op een eerlijk proces geschonden wordt wanneer de (interne) wet systematisch verhindert dat een verdachte die van zijn vrijheid wordt beroofd, bijstand zou genieten van een raadsman bij het verhoor dat op de vrijheidsbeneming volgt (EHRM 13 oktober 2009, DAYANAN t. Turkije)
- dat de vaststelling dat de Belgische wet op de voorlopige hechtenis van 20 juli 1990, (…), niet toelaat dat de verdachte recht op bijstand van een advocaat geniet gedurende de ondervraging door de onderzoeksrechter of voordien, volstaat om te besluiten tot een schending van de vereisten van artikel 6 EVRM (EHRM 2 maart 2010, BOUGLAME t. België)
- dat het recht op bijstand door het EHRM wordt gezien als een compensatie voor de bijzonder kwetsbare positie waarin een verdachte zich vaak bevindt
- dat een gearresteerde persoon (…) het recht heeft bijgestaan te worden door een advocaat (…) gedurende de verhoren
- dat artikel 6.1 en 6.3.c. EVRM dwingende bepalingen vormen van het internationaal recht met rechtstreekse werking, die derhalve primeren op het Belgische interne recht en van toepassing zijn voor de rechter die uitspraak moet doen over de gegrondheid van de strafvordering
Rekening houdend met de feiten van de zaak, oordeelde het Gentse hof van beroep dat de betrokkene zich in een kwetsbare positie bevond “die noopte tot bijstand van een advocaat, zoals voorzien in artikel 6.3.c. EVRM”. Zo verwees het hof naar de persoonlijkheidsproblemen van de betrokkene die zowel bij een verhoor door de politie, als bij het verhoor door de onderzoeksrechter, ter sprake kwamen.
“De rechten van verdediging van [de betrokkene] zouden onherroepelijk worden geschaad indien het Hof zou besluiten tot de schuld van de beklaagde op basis van haar zonder bijstand van een advocaat afgelegde bekentenissen, nu behoudens deze bekentenissen geen enkel ander objectief en onafhankelijk bewijs in voorliggend strafbundel kan worden ontwaard”, aldus het hof in voorliggend arrest.
Vermeldenswaardig is tevens dat het Gentse hof van beroep toepassing maakt van de “fruits of the poisonous tree”-doctrine nu het hof oordeelt dat het voorwerp van de strafbare feiten, in casu een aansteker die bij huiszoeking in de woonst van de betrokkene werd aangetroffen, dient te worden uitgesloten als bewijs. Immers, het aantreffen van dit voorwerp en het in verband brengen van dit voorwerp met de strafbare feiten is enkel het gevolg van de verklaring waarin de beklaagde zich incrimineerde, aldus het hof.