Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur EHRM aanvaardt Belgisch vertrouwelijk strafdossier en anonieme getuigenverklaringen
In het recente arrest Van Wesenbeeck t. België heeft het EHRM beslist dat het gebrek aan toegang tot het vertrouwelijk strafdossier en de onmogelijkheid voor de verdediging om anonieme getuigen te (laten) ondervragen, niet onverenigbaar zijn met het recht op een eerlijk strafproces in de zin van art. 6 EVRM.
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Rolnummer: 67496/01 en 52936/12
Feiten en procedurevoorgaanden
De heer Van Wesenbeeck is een in België wonende Nederlander die verdacht werd van o.a. drughandel, deelneming aan activiteiten van een (internationale) criminele organisatie en witwassen. Tijdens het opsporingsonderzoek naar die misdrijven besloot de procureur des Konings om gebruik te maken van observatie en infiltratie als bijzondere opsporingsmethoden. Overeenkomstig art. 47septies, §1 Sv. en art. 47novies, §1 Sv. werd daartoe een afzonderlijk vertrouwelijk strafdossier samengesteld. Het verzamelde bewijsmateriaal werd via twee verslagen toegevoegd aan het gewone strafdossier.
De Antwerpse kamer van inbeschuldigingstelling oordeelde, als toezichthouder op de bijzondere opsporingsmethoden, dat een aantal bijkomende documenten bij het gewone strafdossier moest worden gevoegd. Nadat dat gebeurd was, verklaarde de kamer het dossier vrij van onregelmatigheden.
Cassatievoorziening door de heer Van Wesenbeeck werd afgewezen. Nadat ook de cassatievoorziening tegen zijn veroordeling ten gronde werd afgewezen, wendde Van Wesenbeeck zich tot het EHRM, waar hij een dubbele schending beargumenteerde van zijn recht op een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM. Hij kloeg in de eerste plaats over het gebrek aan toegang tot het vertrouwelijk strafdossier (art. 6, §1 EVRM). In de tweede plaats bekloeg hij zich om zijn onmogelijkheid om de infiltranten, die als anonieme getuigen optraden, te ondervragen of te laten ondervragen (art. 6, §3, d EVRM).
Oordeel van het Hof: geen schending van het recht op een eerlijk proces
Met vier stemmen tegen drie oordeelde de Kamer van het Hof op 23 mei 2017 dat geen sprake was van een schending van het recht op een eerlijk proces, noch in de zin van art. 6, §1 EVRM, noch in de zin van art. 6, §3, d EVRM.
1. Geen toegang tot het vertrouwelijk strafdossier (art. 6, §1 EVRM)
In eerste plaats wijst het Hof erop dat het vertrouwelijk karakter van het dossier noodzakelijk was om de anonimiteit en veiligheid van infiltranten te verzekeren en om het geheim karakter van de opsporingsmethoden te bewaren. Het benadrukt bovendien dat de aanwending van de bijzondere opsporingsmethoden bij wet is geregeld en dat de Belgische wetgeving het vertrouwelijk dossier beperkt tot die documenten waarvan het waarschijnlijk is dat zij de veiligheid en de identeit van de betrokkenen in gevaar brengen.
Dat het vertrouwelijk dossier door de procureur des Konings wordt samengesteld en door een officier van gerechtelijke politie wordt onderzocht, vormt volgens het Hof evenmin een probleem, aangezien de bijzondere opsporingsmethoden steeds onderworpen zijn aan een wettigheidstoezicht door een rechterlijke instantie. De kamer van inbeschuldigingstelling kan steeds bevelen welke elementen uit het vertrouwelijk dossier al dan niet aan het gewone strafdossier moeten worden gevoegd.
2. Onmogelijkheid om anonieme getuigen te ondervragen (art. 6, §3 EVRM)
Het Hof wijst erop dat het in het verleden steeds geoordeeld heeft dat de mogelijkheid om infiltranten een anonieme verklaring te laten afleggen, een essentieel middel is in de strijd tegen georganiseerde misdaad. Anonieme getuigenverklaringen mogen echter alleen gebruikt worden in uitzonderlijke omstandigheden. In dit geval hadden de Belgische rechters geoordeeld dat de veiligheid van de infiltranten in gevaar dreigde te komen wanneer de verdediging zou worden toegelaten om hen rechtstreeks te ondervragen. Mede gelet op het belang van hun anonimiteit met het oog op andere onderzoeken, aanvaardde het Hof dat hier inderdaad sprake was van uitzonderlijke omstandigheden.
Wel erkent het Hof dat, hoewel de strafrechters hun veroordeling ook gebaseerd hadden op andere overtuigingsstukken, de anonieme verklaringen duidelijk een belangrijke rol blijken te hebben gespeeld in de bewijsvoering. Het Hof is echter van oordeel dat er voldoende procedurele waarborgen bestonden tijdens het proces om tegenwicht te bieden tegen die bemoeilijking voor de verdediging. Zo heeft de kamer van inbeschuldigingstelling de infiltranten weliswaar niet ondervraagd, maar heeft zij wel hun identiteit en betrouwbaarheid heeft nagegaan in haar beoordeling van de wettigheid van hun handelingen. Bovendien was het steeds mogelijk om de twee verslagen, opgesteld door twee verschillende personen, met elkaar te vergelijken en om andere, niet-anonieme getuigen te ondervragen over de verklaringen van de infiltranten.
Afwijkende mening
Minstens vermeldenswaardig is dat drie rechters, in een afwijkende mening, van oordeel waren dat er wel degelijk onvoldoende procedurele garanties bestonden ter compensatie van de onmogelijkheid om - zelfs onrechtstreeks, bijvoorbeeld schriftelijk - vragen te richten tot anonieme getuigen. Zij wijzen erop dat de andere vier rechters, ter staving van hun meerderheidsopvatting, weliswaar aan eerdere rechtspraak refereren, o.a. het arrest-Bátěk (EHRM 12 januari 2017, nr. 54146/09, Bátěk et al. t. Tsjechië), maar zijn zelf van oordeel dat in die zaak veel meer procedurele waarborgen bestonden voor de verdediging, omdat alle beklaagden daar wel de gelegenheid kregen om aan de anonieme getuige rechtstreeks vragen te stellen en om opmerkingen te formuleren bij die verklaringen. De situatie van de heer Van Wesenbeeck is volgens hen fundamenteel verschillend. Zij besluiten dan ook tot een schending van art. 6, §3, d EVRM, aangezien "[e]n l’espèce, la défense n’a, à aucun moment de la procédure, eu l’occasion d’interroger les témoins à charge et de mettre en doute la crédibilité de leurs dépositions".