Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur De BOM observatie en infiltratie en de controle op de aanwending ervan door de rechter ten gronde
In het kader van de rechtspleging voor de kamer van inbeschuldigingstelling (K.I.) overeenkomstig art. 235ter Sv. inzake controle op de aanwending van de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie is de aanwezigheid van het openbaar ministerie vereist bij het horen van de partijen. Dat besliste het Hof van Cassatie bij arrest van 28 oktober 2008 (Cass. AR P.08.0706.N, 28 oktober 2008).
Rolnummer: 4685
In navolging van de voorgaande beslissing van het Hof van Cassatie werd bij wet van 16 januari 2009 tot wijziging van de artikelen 189ter, 235ter, 335bis en 416 Sv. (B.S. 16 januari 2009) een vierde lid bij art. 189ter Sv. toegevoegd dat stipuleert dat de feitenrechter of het Hof van Cassatie de zaak kan overzenden aan het openbaar ministerie om een controle op de aanwending van de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie overeenkomstig art. 235ter Sv. voor de K.I. te bewerkstelligen indien er " wettigheidsincidenten" met betrekking tot deze controle zich hebben voorgedaan.
Er werd een beroep tot vernietiging van voorgaande bepaling ingesteld bij het Grondwettelijk Hof. De verzoekende partijen voeren aan dat de voormelde wet van 16 januari 2009 de artikelen 10 en 11 G.W., (al dan niet) in samenhang gelezen met artikel 14 van het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens (E.V.R.M.), juncto artikel 6.1 E.V.R.M., schendt.
De verzoekende partijen klagen aan dat het nieuwe art. 189ter, lid 4 Sv. het mogelijk maakt dat de rechter ten gronde een oordeel velt over de beslissing overeenkomstig art. 235ter Sv. van de K.I. Door deze mogelijkheid kan afbreuk worden gedaan aan het gezag en kracht van gewijsde van deze beslissing van de K.I., wat op zijn beurt aanleiding geeft tot rechtsonderzekerheid, aldus de verzoekers. Verder stipuleren deze laatsten bij hun middel dat de wetgever in haar wet van 16 januari 2009 zonder verantwoording afwijkt van het beginsel dat de feitenrechter geen beoordeling kan maken over de beslissingen van de onderzoeksgerechten. Volgens de verzoekende partijen schendt de bestreden bepaling dan ook tevens de beginselen van behoorlijke regelgeving.
Het Grondwettelijk Hof verwerpt de eis tot vernietiging van de geviseerde bepaling. Het Hof stipuleert dat de arresten van de K.I. gewezen in het kader van de rechtspleging overeenkomstig art. 235ter Sv. zich beperken tot een onderzoek naar de wettigheid van de gebruikte bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie en aldus "de draagwijdte van deze arresten niet zover gaat dat deze een nieuwe controle van het vertrouwelijk dossier door dezelfde K.I. in de weg zou staan".
Wat betreft de verantwoording van de wetgever van het nieuwe artikel 189ter, lid 4 Sv. stipuleert het Grondwettelijk Hof dat het, ten aanzien van de categorie van personen in een strafzaak waarbij bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie zijn gebruikt, als legitieme doelstelling heeft om "rechtszekerheid te brengen en te vermijden dat een andersluidende interpretatie opnieuw tot gevolg zou kunnen hebben dat verdachten van zware misdrijven zouden ontsnappen aan vervolging wegens een vormfout in de controle op de bewijsgaring in strafzaken’. Verder vermeldt het Hof in haar arrest dat het gebruik van het rechtsmiddel voortvloeiende uit de bestreden bepaling van aard is ‘dat het de waarborg van het recht van verdediging kan verhogen".