Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur Civielrechtelijke overeenkomst doet geen afbreuk aan onafhankelijkheid advocaat volgens Hof van Justitie
Het bestaan van een civielrechtelijke overeenkomst tussen de volmachtgever en zijn advocaat doet geen afbreuk aan de onafhankelijkheidsvereiste van een advocaat om op te treden voor de juridische instanties van de Europese Unie.
Dat oordeelde het Hof van Justitie van de Europese Unie in een arrest van 4 februari 2020.
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Rolnummer: C-515/17 P en C-561/17 P
Vertegenwoordiging niet-bevoorrechte verzoeker
Wie mag een niet-bevoorrechte verzoeker vertegenwoordigen in een rechtstreeks beroep bij het Hof van Justitie van de Europese Unie? Het Statuut bepaalt twee onderscheiden en cumulatieve voorwaarden voor de vertegenwoordiging voor de rechterlijke instantie van de Europese Unie van particulieren of rechtspersonen. Zo bepaalt het Statuut dat:
- dergelijke partij moet worden vertegenwoordigd door een advocaat, en
- de advocaat, die die partij vertegenwoordigt, bevoegd moet zijn om op te treden voor een rechterlijke instantie van een lidstaat of van een andere staat die partij is bij de EER-Overeenkomst.
Bij de eerste voorwaarde moet worden benadrukt dat de taak van de advocaat om zijn cliënt te vertegenwoordigen enerzijds moet worden verricht in het belang van een goede rechtsbedeling, maar anderzijds ook tot doel heeft om de belangen van de volmachtgever zo goed mogelijk te beschermen en te verdedigen, waarbij de advocaat geheel onafhankelijk moet optreden en de wet en beroeps- en gedragsregels in acht moet nemen.
De bestreden beslissing van het Gerecht
Het Gerecht redeneerde in de bestreden beschikking (T-137/16, niet gepubliceerd, EU:T:2017:407) dat de vereiste van onafhankelijkheid van de advocaat impliceert dat er geen enkel dienstverband bestaat tussen de advocaat en zijn cliënt, vermits het begrip 'onafhankelijkheid' niet alleen positief, "namelijk onder verwijzing naar de beroepstucht", maar ook negatief, "namelijk door het ontbreken van een dienstverband wordt omschreven".
Het Gerecht oordeelde daarom dat om geheel onafhankelijk te zijn er op geen enkele manier banden mogen zijn met de beroepsomgeving van zijn cliënt zodat de gevolmachtigde kan handelen zonder het risico om op enigerlei wijze de invloed van de directe beroepsomgeving van zijn cliënt te ondergaan.
Motivering van het HvJEU
Het Hof van Justitie van de EU redeneerde daarentegen dat de onafhankelijkheidsplicht van de advocaat niet opgevat mag worden als het ontbreken van om het even welke band met zijn cliënt, maar als het ontbreken van banden die kennelijk een ongunstig invloed hebben op zijn vermogen om zich te kwijten van zijn taak om zijn cliënt te verdedigen en daarom zijn belangen zo goed mogelijk te dienen.
In het geschil dat hier behandeld wordt, was de juridische adviseur die in casu de belangen van de Uniwersytet Wroclawski verdedigde, echter louter op basis van een civielrechtelijke overeenkomst over onderwijszaken aan de universiteit verbonden. Zo’n overeenkomst wordt gekenmerkt door het ontbreken van een gezagsverhouding en kan daarom niet met een arbeidsovereenkomst worden gelijkgesteld.
Het Hof redeneerde dan ook dat dergelijke band onvoldoende is om aan te nemen dat de juridische adviseur zich in een situatie bevindt die zijn vermogen om geheel onafhankelijk de belangen van zijn cliënt zo goed mogelijk te verdedigen, op een kennelijk ongunstige wijze beïnvloedde.
Conclusie
Het Hof van Justitie concludeert dat het Gerecht in de bestreden beschikking blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat louter het bestaan van een civielrechtelijk overeenkomst over onderwijstaken tussen de vertegenwoordigde universiteit en de juridische adviseur die die voor het Gerecht vertegenwoordigde, van invloed kon zijn op de onafhankelijkheid van die juridische adviseur.