Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur Inschrijving op het tableau van de Orde in geval van schrapping
Het Grondwettelijk Hof beantwoordt in zijn arrest van 31 juli 2008 de prejudiciële vragen gesteld door de Nederlandstalige Tuchtraad van beroep.
Rolnummer: 4340 en 4341
De eerste prejudiciële vraag strekt ertoe te vernemen van het Hof of artikel 472 § 1, eerste lid Ger. W. artikel 14 van de Grondwet (beginsel van de wettigheid van de straf) schendt wegens onvoldoende normatieve inhoud van de omschrijving ‘buitengewone omstandigheden’.
Volgens artikel 472 § 1, eerste lid Ger. W. kan de tuchtstraf schrapping worden opgeheven na het verstrijken van een termijn van tien jaar nadat de beslissing tot schrapping in kracht van gewijsde is gegaan en indien buitengewone omstandigheden dit wettigen. De voorwaarde ‘buitengewone omstandigheden’ wordt niet nader omschreven.
Indien het Grondwettelijk Hof de eerste vraag ontkennend beantwoordt, wenst de Tuchtraad van beroep te vernemen of artikel 472 § 1, eerste lid Ger. W. de artikelen 10, 11 of 23 van de Grondwet schendt in zoverre de voorwaarde ‘het gewettigd zijn door buitengewone omstandigheden’ aldus wordt geïnterpreteerd dat eraan is voldaan ‘wanneer de geschrapte advocaat blijk geeft van een zodanig gewijzigde instelling dat niet moet worden gevreesd voor de waarborging van een behoorlijke beroepsuitoefening met het oog op de belangen van de rechtzoekende’.
Met betrekking tot de eerste prejudiciële vraag oordeelt het Hof dat artikel 472 § 1, eerste lid Ger. W. niet kan geïnterpreteerd worden in die zin dat de weigering tot wederinschrijving op basis van buitengewone omstandigheden, een tuchtsanctie zou zijn, ook al dient er over beraadslaagd te worden nadat eerder een tuchtstraf werd opgelopen en ook al wordt over de aanvraag geoordeeld door een tuchtrechtscollege.
Artikel 14 van de Grondwet is niet geschonden.
Met betrekking tot de tweede prejudiciële vraag oordeelt het Grondwettelijk Hof dat de Tuchtraad van beroep artikel 472 § 1, eerste lid Ger. W. zo interpreteert dat het voor geen van de betrokken partijen enig nadeel doet ontstaan. Artikel 23 van de Grondwet is dan ook niet geschonden.
De Tuchtraad van beroep toont evenmin aan waarin het verschil in behandeling met andere categorieën van personen zou bestaan, waardoor er sprake van discriminatie zou kunnen zijn.
Tot slot wijst het Grondwettelijk Hof er op dat de kwestie op welke wijze artikel 472 § 1, eerste lid Ger. W. dient te worden uitgelegd, behoort tot de bevoegdheid van de Tuchtraad van beroep, desgevallend onder toezicht van het Hof van Cassatie.
De tweede prejudiciële vraag dient niet te worden beantwoord.