Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur Beroepsaansprakelijkheid advocaat – overheidsopdracht
Naar aanleiding van een vordering wegens een beweerde beroepsfout van een advocaat sprak de rechtbank van eerste aanleg te Brussel zich in een vonnis van 28 februari 2008 uit over de vraag of de wetgeving inzake overheidsopdrachten van toepassing is op een overheidsbedrijf dat een beroep wenst te doen op juridisch advies en bijstand van een advocaat.
Merve Köse
Dominique Dombret
Een advocaat kreeg de opdracht om een samenwerkingsovereenkomst op zelfstandige basis op te stellen tussen een telecommunicatiebedrijf van publiek recht en een nieuwe afgevaardigd bestuurder. Daarnaast werd de advocaat verzocht om het bedrijf te adviseren over de gesuggereerde aanstellingspiste waarbij de kandidaat gedelegeerd bestuurder als zelfstandige zou worden aangesteld.
Na de benoeming tot gedelegeerd bestuurder werd beweerd dat de advocaat een bepaling van een koninklijk besluit, krachtens hetwelk de gedelegeerd bestuurder van het telecommunicatiebedrijf onderworpen is aan het sociale zekerheidsstelsel van werknemers, niet in overweging zou hebben genomen in zijn advies.
Het telecommunicatiebedrijf dagvaardde de advocaat en zijn kantoor tot betaling van een schadevergoeding. De verzekeraars in het geding beweerden dat de overeenkomst tussen het telecommunicatiebedrijf en de advocaat/zijn kantoor nietig zou zijn wegens beweerde schending van de overheidsopdrachtenreglementering, zodat er geen rechtsgrond zou bestaan voor een vordering tot schadevergoeding.
De rechter moest dus onderzoeken in welke gevallen de opdrachten voor aanneming van diensten van overheidsbedrijven al dan niet ‘betrekking hebben op de taken van openbare dienst van vermelde overheidsbedrijven’ in de zin van de Overheidsopdrachtenwet.
De rechtbank oordeelde dat van zodra een opdracht deels betrekking heeft op een taak van openbare dienst, hoe klein dit aandeel ook is, die opdracht ‘betrekking heeft op een openbare dienst’.
De aanstelling van een gedelegeerd bestuurder van het telecommunicatiebedrijf kan niet los worden gezien van haar taken van openbaar nut. De juridische bijstand in het kader van deze aanstelling kan evenmin los worden gezien van deze taken van openbaar nut. De rechtbank besluit dan ook dat de opdracht toevertrouwd aan de advocaat, die rechtstreeks betrekking heeft op de aanstelling van de gedelegeerd bestuurder en de hierbij te volgen aanstellingspiste, minstens gedeeltelijk betrekking heeft op de taken van openbare dienst die door het telecommunicatiebedrijf wordt verricht. Bijgevolg is de overheidsopdrachtenreglementering van toepassing, waardoor de opdracht in mededinging moest worden gesteld.
In uitzonderlijke gevallen kan gebruik worden gemaakt van een onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande bekendmaking. De rechter oordeelde dat hieraan in casu niet was voldaan.
De cliënt in kwestie valt onder de bedrijven in de sectoren water, energie, vervoer en telecommunicatie (pas naar postdiensten gewijzigd door KB 2005-07-20/53, art. 6, 011; inwerkingtreding: 22/08/2005). Hierdoor wordt geen melding gemaakt van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten en de concessies voor openbare werken (het KB Overheidsopdrachten) dat in artikel 68, zesde lid bepaalt: ‘De onmogelijkheid het minimum aantal gegadigden bepaald in de (leden 4 en 5) te raadplegen wordt als aangetoond beschouwd voor de overheidsopdrachten die betrekking hebben op juridische diensten inzake advies en vertegenwoordiging voor de rechtbanken en andere instellingen die geschillen beslechten. Uit deze bepaling volgt dat voor deze diensten van juridische aard (namelijk juridische diensten inzake advies en vertegenwoordiging in rechte) het voor de naleving van de mededingingsverplichting volstaat om één gegadigde te raadplegen.’ Dit specifieke regime is ingegeven door het feit dat de wetgever heeft geoordeeld dat dergelijke diensten van juridische aard dermate een intuitu personae-karakter vertonen dat het raadplegen van meerdere gegadigden door de wetgever niet noodzakelijk wordt geacht.
Indien die cliënt dus geen bedrijf was dat beantwoordt aan de overheidsopdrachten voor telecommunicatie, dan had het algemene KB van 8 januari 1996 i.p.v. dat van 10 januari 1996 van toepassing geweest waardoor de uitzonderingsbepaling voor juridische diensten kon worden ingeroepen.
Vermeldenswaardig is tevens dat art. 33 § 2 van de nieuwe Overheidsopdrachtenwet van 15 juni 2006 bepaalt: ‘De Koning kan specifieke gunningsvoorwaarden toepasselijk maken op de opdrachten voor juridische diensten inzake geschillen die beperkt zijn tot raadpleging en vertegenwoordiging voor rechtbanken en andere instanties van geschillenbeslechting, alsook tot geschillenpreventie.‘
Omdat de wetgeving op de overheidsopdrachten van openbare orde is en het telecommunicatiebedrijf de opdracht niet in mededinging heeft gesteld, oordeelt de rechter dat de overeenkomst tussen dat bedrijf en de advocaat en zijn samenwerkingsverband absoluut nietig is. De vordering tot vergoeding van de schade is dan ook ongegrond.
Dat spraakmakend vonnis is nog niet in kracht van gewijsde is getreden.