Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur België nog twee jaar respijt voor definitieve oplossing internering
In het pilootarrest W.D. t. België van 6 september 2016 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens de Belgische behandeling van geïnterneerden - of liever: het gebrek daaraan - streng veroordeeld. Het Hof stelt, met unanimiteit, een schending vast van verschillende mensenrechtelijke bepalingen (art. 3 EVRM, art. 5, §1 EVRM en art. 5§4 en 13 juncto 3 EVRM) en gunt de wetgever twee jaar tijd om structurele hervormingen door te voeren.
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Rolnummer: 73548/13
Feiten
W.D., geboren in 1987, werd op 30 november 2006 aangehouden op verdenking van aanranding, zonder geweld of bedreiging, van een minderjarige jonger dan zestien jaar (art. 372, eerste lid Sw.). Op grond van de wet van 9 april 1930 op het sociaal verweer, stelde de Mechelse raadkamer vast dat de man ontoerekeningsvatbaar was en dat hij moest worden opgenomen in de psychiatrische afdeling van de gevangenis te Merksplas, waar hij sinds juli 2007 wordt vastgehouden. Tussen 2010 en 2015 mocht hij de gevangenis, onder begeleiding, verlaten, maar in oktober 2015 werden die uitgaansvergunningen ingetrokken omdat hij de voorwaarden had geschonden door opnieuw contact te zoeken met minderjarigen.
Op 1 december 2009 erkende het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) W.D. als zorgbehoevend persoon die niet thuishoort in de gevangenis maar zou moeten worden opgenomen in een van hun eigen instellingen. Zijn naam werd op een wachtlijst gezet, maar zijn effectieve overplaatsing kwam er nooit vanwege het structureel plaatsgebrek in die instellingen. Intussen bleef de Antwerpse Commissie tot Bescherming van de Maatschappij (CBM) zijn aanhouding in de gevangenis verlengen. Tevergeefs spande W.D. verschillende rechtszaken aan om een gespecialiseerde behandeling te kunnen krijgen in de gevangenis of om te worden opgenomen in een psychiatrische inrichting buiten de gevangenis. Op 16 maart 2015 beval uiteindelijk de Hoge Commissie tot Bescherming van de Maatschappij (HCBM) de Belgische autoriteiten om W.D. over te brengen naar een geschikte instelling, maar die overplaatsing vond nooit plaats. W.D. wendde zich opnieuw tot de gewone hoven en rechtbanken, zonder effectief resultaat, en stapte ten slotte naar het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Vernederende behandeling (art. 3 EVRM)
Het Hof stelt in de eerste plaats een schending vast van art. 3 EVRM. Negen jaar, zonder adequate therapie, gedwongen in de gevangenis moeten verblijven, is een vernederende behandeling (§116). Opvallend is dat het Hof, in zijn beoordeling, uitdrukkelijk en zeer scherp verwijst naar de unanimiteit (‘le constat unanime’) die, zowel op nationaal als op internationaal niveau, heerst over de inadequate behandeling van geïnterneerde delinquenten in België (§107). Gehekeld worden o.m.:
- het algemeen personeelstekort in de psychiatrische afdelingen
- de slechte kwaliteit en gebrekkige continuïteit van de behandeling
- de overbevolking in de gevangenissen
- de capaciteitsproblemen in de psychiatrische inrichtingen buiten de gevangenissen
Al die structurele tekortkomingen staan een doeltreffende behandeling in de weg. Integendeel, uit de vergelijking van verschillende medische rapporten, leidt het Hof zelfs een verslechtering af van de mentale toestand van W.D. in plaats van een verbetering (§110).
Schending van het recht op vrijheid en veiligheid (art. 5, §1 EVRM)
De langdurige opsluiting van geïnterneerden, zonder medische behandeling, is bovendien een schending van hun recht op vrijheid en veiligheid (art. 5, §1 EVRM) (§135). Het Hof neemt vooral aanstoot aan het feit dat de autoriteiten zich zeer bewust waren van de ongeschiktheid van de gevangenis vanuit therapeutisch perspectief, maar dat zij de opsluiting noodgedwongen als tussenoplossing aanvaardden wegens een structureel gebrek aan alternatieven (§129). Met verwijzing naar vier eerdere belangrijke arresten inzake internering – alle overigens gewezen tegen België – besluit het Hof dat, in die omstandigheden, het verband tussen het doel en de omstandigheden van de vrijheidsbeneming verbroken is (§134).
Schending van het recht op een snelle beslissing over de rechtmatigheid van de gevangenhouding (art. 5, §4 EVRM) en op een daadwerkelijk rechtsmiddel (art. 13 EVRM)
In samenhang gelezen met art. 3 EVRM, stelt het Hof ten slotte een schending vast van het recht van W.D. op een snelle beslissing over de rechtmatigheid van zijn gevangenhouding (art. 5, §4 EVRM) en op een daadwerkelijk rechtsmiddel (art. 13 EVRM). Gedurende meer dan acht jaar bleef de CBM zijn aanhouding verlengen vanuit de overtuiging dat een bevel tot overplaatsing weinig zinvol was omdat geen enkele instelling buiten de gevangenis bereid was om hem op te nemen (§148). Toen dat bevel er van de HCBM uiteindelijk wel kwam, werd het niet uitgevoerd en wendde W.D. zich, zonder resultaat, tot de gewone hoven en rechtbanken. Het Hof vindt het onaanvaardbaar dat geïnterneerden die al een positieve beslissing konden bekomen, noodgedwongen verschillende vorderingen zouden moeten instellen om de daadwerkelijke eerbiediging te verzekeren van hun meest fundamentele rechten (§150). De Belgische regering had nog aangevoerd dat steeds een burgerrechtelijke aansprakelijkheidsvordering kan worden ingesteld op grond van art. 1382 BW, maar dat argument werd door het Hof niet aanvaard: een zuiver geldelijke compensatie is in dit soort zaken geen 'daadwerkelijk rechtsmiddel' in de zin van art. 13 EVRM (§153).
Pilootarrest (art. 46 EVRM en Rule 61 Rules of Court)
De rigueur van het Hof blijkt niet alleen uit de unanimiteit van zijn beslissing, maar ook uit het feit dat het besloot om de zogenaamde pilootprocedure, ontwikkeld op grond van art. 46 EVRM, toe te passen. Daardoor velt het Hof niet alleen een oordeel over deze individuele zaak maar eist het van de veroordeelde Staat bovendien een oplossing voor een groter, structureel probleem. Met inbegrip van het allereerste pilootarrest - EHRM 28 september 2005, nr. 31443/96, Broniowski/Polen - werden inmiddels 24 dergelijke uitspraken gedaan. Met die beslissing wordt daar nu een 25ste aan toegevoegd en krijgt België, voor het eerst in zijn geschiedenis, een pilootarrest te verwerken.
Concreet eist het Hof dat België alle gepaste maatregelen treft opdat het systeem van internering zou voldoen aan alle vereisten van de geschonden bepalingen. Het krijgt daarvoor twee jaar tijd, te rekenen vanaf de datum waarop het pilootarrest in kracht van gewijsde treedt. In de tussentijd worden alle - meer dan veertig (!) - gelijkaardige zaken tegen België geschorst. Daarmee slaat en zalft het Hof tegelijkertijd, omdat alle andere Belgische geïnterneerden hun zaak gedurende de volgende twee jaar naar alle waarschijnlijkheid niet behandeld zullen zien. W.D. zelf krijgt wel 16 000 euro morele schadevergoeding toegewezen (art. 41 EVRM), wat de Belgische Staat echter niet van de verplichting ontslaat om een einde te maken aan de schendingen. De situatie is in ieder geval ernstig; dat zij ook hopeloos zou zijn, durft een goed geweten niet te aanvaarden.