Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur Belgische Staat veroordeeld wegens onmenselijke behandeling en schending van het recht op leven van gedetineerden
In twee recente arresten heeft het EHRM de Belgische Staat andermaal veroordeeld wegens schending van de mensenrechten van gedetineerden.
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Rolnummer: 18052/11 en 37795/13
In twee recente arresten heeft het EHRM de Belgische Staat andermaal veroordeeld wegens schending van de fundamentele rechten van gedetineerden. In Rooman t. België besloot het Hof tot schending van art. 3 EVRM (onmenselijke behandeling gedetineerden); in Tekin en Arslan t. België tot schending van art. 2 EVRM (recht op leven).
Rooman t. België: onmenselijke behandeling gedetineerden (art. 3 EVRM)
In de zaak Rooman t. België veroordeelde het Hof de onmenselijke behandeling van een Duits-Belgische gedetineerde met psychische problemen, die alleen Duits sprak en verstond. Sinds zijn opname in de inrichting tot bescherming van de maatschappij te Paifve in januari 2004, kreeg de betrokkene nooit de nodige medische zorgen toegediend vanwege de taalbarrière tussen hem en het personeel. Mede gelet op het feit dat het Duits één van de drie officiële Belgische landstalen is, tilt het Hof er zwaar aan dat de Belgische Staat er kennelijk niet in is geslaagd om die gedetineerde een adequate behandeling te bieden.
Tekin en Arslan t. België: schending van het recht op leven (art. 2 EVRM)
In de zaak Tekin en Arslan t. België veroordeelde het Hof de Belgische Staat wegens schending van het recht op leven van een gedetineerde die op 8 augustus 2009 in de gevangenis van Jamioulx overleed. De dood van de gedetineerde was volgens het Hof het gevolg van het disproportioneel optreden van het gevangenispersoneel bij diens overplaatsing naar een isoleercel, waarbij een gevangenisbewaker, met de hulp van twee andere, de gedetineerde in een houdgreep had gehouden. Bij aankomst in de isoleercel, stelde het personeel vast dat het gezicht van de gedetineerde tekenen van cyanose vertoonde. Reanimatie door het medisch personeel bleek tevergeefs. Het Hof besloot dat het optreden van de bewakers niet 'absoluut noodzakelijk' was en dat het bijgevolg niet voldeed aan de criteria van art. 2 EVRM.