Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur Grondwettelijk Hof vernietigt gedeeltelijk schorsingsgrond voor verjaring strafvordering
In zijn arrest nr. 83/2015 van 11 juni 2015 vernietigde het Grondwettelijk Hof de verjaringsverlengende maatregel in strafzaken die vorig jaar in artikel 24 V.T.S.v. werd ingevoerd. De gevolgen van de vernietigde bepaling worden evenwel gehandhaafd tot er een nieuwe wetsbepaling komt, en uiterlijk tot 31 december 2016.
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Rolnummer: 5702, 5704 en 5778
Waarover gaat het?
Artikel 7 van de wet van 14 januari 2013 houdende fiscale en andere bepalingen betreffende Justitie, zoals gewijzigd bij artikel 3 van de wet van 25 april 2014 houdende diverse bepalingen betreffende Justitie, voerde een nieuw derde en vierde lid toe aan artikel 24 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van strafvordering. Die luiden als volgt:
“De verjaring van de strafvordering is geschorst telkens als, in het kader van de regeling van de rechtspleging, door de onderzoeksrechter of door de kamer van inbeschuldigingstelling wordt beslist dat bijkomende onderzoekshandelingen moeten worden verricht. Hetzelfde geldt telkens als de raadkamer in het kader van de regeling van de rechtspleging, ingevolge een overeenkomstig de artikelen 61quinquies en 127, § 3, van het Wetboek van strafvordering ingediend verzoek, de rechtspleging niet kan regelen. De schorsing gaat in op de dag van de eerste zitting voor de raadkamer die vastgesteld werd met het oog op de regeling van de rechtspleging, zowel wanneer het verzoek geweigerd dan wel ingewilligd werd, en eindigt de dag voor de eerste zitting waarop de regeling van de rechtspleging door het onderzoeksgerecht wordt hervat, zonder dat elke schorsing evenwel langer dan een jaar mag duren.
De verjaring van de strafvordering is geschorst telkens als de behandeling van de zaak door het vonnisgerecht wordt uitgesteld met het oog op het verrichten van bijkomende onderzoekshandelingen. In dat geval is de verjaring geschorst vanaf de dag waarop het vonnisgerecht beslist om de zaak uit te stellen tot op de dag voor de eerste terechtzitting waarop de behandeling van de zaak door het vonnisgerecht wordt hervat, zonder dat elke schorsing van de verjaring evenwel langer dan een jaar mag duren.”
Dat komt neer op twee nieuwe gronden voor de schorsing van de verjaring:
- Wanneer om bijkomende onderzoekshandelingen wordt verzocht in het kader van de regeling van de rechtspleging.
- Wanneer het vonnisgerecht beslist tot of verzoekt om bijkomende onderzoekshandelingen in het kader van het onderzoek ten gronde.
Die nieuwe regel kwam er naar aanleiding van de verjaring van enkele grote fraudedossiers. In de parlementaire stukken werd verwezen naar het zogenaamde misbruik van de mogelijkheid om bijkomende onderzoekshandelingen te vragen: een instrument om de rechtspleging te doen aanslepen en te laten verjaren.
Wat is het probleem?
De wetgever heeft hierbij echter de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 EVRM en met artikel 14 BUPO, geschonden.
- Enerzijds door het verzoek om bijkomende onderzoekshandelingen dat in het stadium van de regeling van de rechtspleging door de inverdenkinggestelde is geformuleerd,
- anderzijds door de bijkomende onderzoekshandelingen die in het stadium van de regeling van de rechtspleging door de onderzoeksrechter of de kamer van inbeschuldigingstelling, dan wel door het vonnisgerecht zijn bevolen,
op dezelfde wijze te behandelen wat betreft de impact ervan op de loop van de verjaring van de strafvordering. (overweging B.13)
Wat beslist het Hof?
“De bestreden bepaling dient te worden vernietigd maar enkel in die mate dat zij tot gevolg heeft de verjaring van de strafvordering te schorsen wanneer, in het kader van de regeling van de rechtspleging, de onderzoeksrechter of de kamer van inbeschuldigingstelling beslissen dat bijkomende onderzoekshandelingen moeten worden verricht, wanneer de raadkamer, in het kader van de regeling van de rechtspleging, de rechtspleging niet kan regelen ingevolge een door de burgerlijke partij overeenkomstig de artikelen 61quinquies en 127, §3, van het Wetboek van strafvordering ingediend verzoek en wanneer het vonnisgerecht de behandeling van de zaak uitstelt met het oog op het verrichten van bijkomende onderzoekshandelingen.”
De wetgever heeft nu tijd tot uiterlijk 31 december 2016 om de wet opnieuw aan te passen. Tot dan blijven de gevolgen van de vernietigde bepaling gehandhaafd.