Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur Advocatenerelonen vorderen - verjaren
De rechtbank van eerste aanleg te Leuven sprak zich bij vonnis van 5 maart 2014 uit over de verjaring van de vordering tot betaling van kosten- en ereloonstaten van een advocaat en het einde van het mandaat van de advocaat in dat verband. Een advocaat die geen provisies vraagt, mag, volgens de rechtbank, bij beëindiging van zijn opdracht wel steeds de betaling van zijn kosten en erelonen vragen.
Rolnummer: onbekend
Rb. Leuven 5 maart 2014, onuitg.
Een advocaat vorderde voor de vrederechter de betaling van zijn kosten- en ereloonstaten voor zijn prestaties geleverd in twee dossiers.
De vrederechter oordeelde bij vonnis van 25 juli 2011 dat de vordering van de advocaat verjaard was en dat de houding van de advocaat onverenigbaar was met de uitoefening van zijn subjectief recht, en minstens onverzoenbaar met het beginsel van de uitvoering te goeder trouw van overeenkomsten en met het beginsel van het verbod op rechtsmisbruik.
De advocaat tekende hoger beroep aan bij de rechtbank van eerste aanleg te Leuven. Bij vonnis van 5 maart 2014 gaf de rechtbank de advocaat gedeeltelijk gelijk.
De rechtbank wees vooreerst op artikel 2276bis, § 2 BW, volgens hetwelk de vordering van de advocaat tot betaling van kosten en erelonen verjaart na verloop van vijf jaar na het einde van zijn taak. De taak van de advocaat is beëindigd als de opdracht waarmee hij werd belast, werd uitgevoerd of als hetzij de advocaat, hetzij de cliënt ondubbelzinnig een einde maakt aan hun rechtsverhouding.
In het eerste dossier waar de advocaat kosten en erelonen vorderde, moest hij enkel een aannemer in gebreke stellen een aantal werken uit te voeren. Zodra die zich ertoe verbonden had de werken uit te voeren tegen een bepaalde datum was de taak van de advocaat beëindigd. Pas negen jaar later dagvaardde de advocaat zijn cliënt in betaling van zijn kosten en erelonen, zodat de verjaringstermijn van vijf jaar ruimschoots werd overschreden.
In het tweede dossier werd de tegenpartij van de cliënt van de advocaat failliet verklaard lopende een procedure. De advocaat verzocht de curator na expertise een bepaalde schuldvordering op te nemen in het passief van het faillissement en riep het voorrecht in op het volledige deel van het onroerend goed dat eigendom was van de gefailleerde. Uit een brief van de curator d.d. 12 september 2005 blijkt dat de zaak nog behandeld moest worden door de rechtbank van koophandel voor de aanvaarding van de schuldvordering in het bevoorrecht passief van het faillissement. Dat is de laatste brief in het dossier.
Op het ogenblik dat de advocaat zijn cliënt schreef dat hij voor haar niet meer kon optreden en hij zijn kosten- en ereloonstaat opstelde (op 8 januari 2010), moest de zaak dus nog worden vastgesteld voor de rechtbank van koophandel. Er kan dus niet gesteld worden dat de taak van de advocaat beëindigd was omdat de zaak waarmee hij belast was, beëindigd was. Daarnaast heeft de advocaat vóór zijn brief van 8 januari 2010 niet op ondubbelzinnige wijze aan zijn cliënt ter kennis gebracht dat hij een einde stelde aan zijn opdracht. De rechtbank oordeelde dan ook dat de verjaringstermijn voor dat dossier op 8 januari 2010 begon en dat de vordering dus niet verjaard is.
Vervolgens sprak de rechtbank zich uit over de grond van de zaak betreffende het tweede dossier.
Er zou tussen de advocaat en zijn cliënt nooit overeengekomen zijn dat er wederzijdse kosten en/of erelonen verschuldigd waren. De afgevaardigd bestuurder van de cliënt was een familielid van de advocaat. De rechtbank oordeelde dat wanneer een advocaat beroepshalve optreedt, het vermoeden bestaat dat de cliënt zich ertoe verbonden heeft de kosten en erelonen van de advocaat te betalen.
Wanneer een advocaat geen provisies vraagt, ontneemt hem dat volgens de rechtbank niet het recht om bij de beëindiging van zijn opdracht een staat van kosten en ereloon op te maken en hiervan betaling te vragen. De uitvoering te goeder trouw van een overeenkomst verzet er zich niet tegen dat een advocaat die geen provisies gevraagd heeft, betaling vraagt van zijn kosten en ereloon.
De rechtbank oordeelde verder dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte moet brengen van wat zijn tussenkomst zal kosten, minstens de wijze waarop hij zijn staat van kosten en ereloon zal vaststellen, zodat de cliënt een idee heeft van wat hem te wachten staat. De advocaat moet erover waken dat hij bij zijn cliënt geen verwachtingen wekt die hij dan uiteindelijk niet inlost.
De rechtbank besloot dat wanneer een advocaat geen provisies vraagt en evenmin een afspraak maakt over de wijze waarop hij zijn kosten en ereloon zal berekenen, hij de cliënt volledig in het ongewisse laat over wat die uiteindelijk zal moeten betalen. Hij wekt wel de indruk dat de kosten en het ereloon zeer gematigd zullen zijn. De advocaat moet daar volgens de rechtbank rekening mee houden en zijn staat van kosten en ereloon tot een minimum beperken. In casu was hieraan voldaan, zodat de vordering van de advocaat in het tweede dossier gegrond werd verklaard.
Voor meer informatie zie: A. VAN OEVELEN, “De beëindiging van het mandaat van advocaat”, in X. (ed.), Liber Amicorum Jo Stevens, Brugge, die Keure, 2011, 603-620.