Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur Advocaat als verzekeringstussenpersoon?
Het Grondwettelijk Hof heeft zich in een arrest van 19 september 2007 uitgesproken over de vraag of een advocaat als verzekeringstussenpersoon, in de zin van wet van 22 februari 2006 tot wijziging van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst en van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen, kan beschouwd worden.
Rolnummer: 4043
De Ordre des barreaux francophones et germanophone (hierna: OBFG) vorderde de nietigverklaring van artikel 33,2° van de wet van 22 februari 2006 in zoverre het geïnterpreteerd wordt dat het van toepassing is op advocaten. Die bepaling luidt als volgt:
Wanneer de verzekeraar de bedragen die hij in het kader van de uitvoering van de verzekeringsovereenkomst aan de verzekerde of zijn rechthebbende is verschuldigd, niet rechtstreeks aan die laatsten betaalt, bevrijdt enkel de werkelijke ontvangst van deze betaling door de verzekerde of zijn rechthebbende de verzekeraar van zijn verplichtingen.
De OBFG meende dat die bepaling kan geïnterpreteerd worden dat ze van toepassing is op elke persoon die optreedt als tussenpersoon (in de ruime zin) tussen de verzekeraar en zijn verzekerde bij de betaling van de door de verzekeraar verschuldigde bedragen. De bepaling zou dan ook van toepassing kunnen zijn op advocaten. De orde verwijt meer bepaald de bestreden bepaling, in die zin geïnterpreteerd dat ze van toepassing is op de advocaten, dat ze zonder onderscheid wordt toegepast op de verzekeringsmakelaar en de advocaat.
De advocaat ontvangt vaak, voor rekening van zijn cliënt, de door de verzekeraar verschuldigde vergoeding. De overschrijving gebeurt via de derdenrekening van de advocaat. Die laatste heeft de deontologische verplichting een dergelijke rekening te openen voor het beheer van gelden van een cliënt of van derden (OBFG-reglement van 16 januari 2006 betreffende het beheer van gelden van cliënten of derden).
De OBFG vreesde dat de toepassing van artikel 33,2° van de wet van 22 februari 2006 (dat de richtlijn 2002/92/EG van het Europees parlement en de Raad van 9 december 2002 betreffende de verzekeringsbemiddeling omzet) aan die praktijk een einde zou maken, vermits de verzekeraar, die legitiem van zijn verplichtingen wil bevrijd worden, zal eisen dat de sommen rechtstreeks aan de verzekerde of aan zijn rechthebbende worden gestort, zonder te passeren via de derdenrekening van de advocaat.
Het Grondwettelijk Hof oordeelde dat de advocaat niet als verzekeringstussenpersoon kan worden beschouwd.
Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat een onderscheid is gemaakt tussen de werkzaamheid van de verzekeringstussenpersoon in de zin van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen, en die van de advocaat. Bovendien beperkt artikel 6 van de wet van 1 maart 2007 houdende diverse bepalingen (III) expliciet het toepassingsgebied van de bestreden bepaling tot de stortingen gedaan via een verzekeringstussenpersoon in de zin van de wet van 27 maart 1995.
Omdat de bestreden bepaling geen betrekking heeft op de storting die de verzekeraar via een advocaat doet, behandelt ze bijgevolg beide categorieën (verzekeringsmakelaars en advocaten) op verschillende wijze.
Inmiddels heeft de wet van 1 maart 2007 houdende diverse bepalingen (III) artikel 13 van de wet van 25 juni 1992 op de landsverzekeringsovereenkomst gewijzigd (B.S. 14 maart 2007 ).
Advocaten hoeven op basis van die uitspraak dan ook niet te vrezen dat de verzekeraars de vergoedingen die ze verschuldigd zijn aan de cliënten, niet meer zullen storten op de derdenrekening. Dat geldt eveneens voor de Vlaamse advocaten, die onderworpen zijn aan het reglement van de Orde van Vlaamse Balies van 6 maart 2003 inzake de verhandeling van gelden van cliënten of derden .