Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Rechtspraak-advocatuur Aanvangsdatum vermogensrechtelijke gevolgen bij echtscheiding
Het Grondwettelijk Hof deed op 25 maart 2009 uitspraak over een prejudiciële vraag betreffende art. 1278, tweede lid Ger.W.
Het hof van beroep te Luik vroeg zich af of bij het samen bestaan van verschillende echtscheidingsvorderingen in het geval de echtgenoten de samenwoning hervatten zonder verzoening, dit gegeven een invloed kan hebben op de aanvangsdatum van de gevolgen van de echtscheiding wat de goederen betreft.
Merve Köse
Dominique Dombret
Rolnummer: 4469
Het hof stelde daarom de vraag aan het Grondwettelijk Hof of er een onverantwoord verschil in behandeling bestaat wat de patrimoniale gevolgen betreft voor de echtparen die op eenzelfde datum een vordering tot echtscheiding instellen en van wie de enen beslissen om het samenleven en een patrimoniale samenwerking te hervatten en de anderen beslissen om afzonderlijk te blijven wonen.
Artikel 1278, tweede lid Ger.W. bepaalt dat wat de goederen van de echtgenoten betreft tot op de datum van de dag waarop de vordering tot echtscheiding is ingesteld moet worden teruggewerkt en, wanneer er meer dan één vordering is, tot op de dag waarop de eerste is ingesteld.
Het volstaat dat één vordering tot echtscheiding is ingesteld, zonder dat zij is voortgezet en zelfs indien zij niet is toegewezen, opdat de patrimoniale gevolgen van de echtscheiding, die later zijn uitgesproken naar aanleiding van een andere vordering of een tegenvordering, van rechtswege terugkeren tot op de dag van de eerste vordering.
Het Hof beperkt zijn toetsing tot die situatie waarbij de echtgenoten het samenleven hebben hervat maar zich niet hebben verzoend in de zin van het vroegere artikel 1284 Ger.W. zoals opgeheven bij de wet van 27 april 2007.
Het Hof stelt dat die bepaling niet tot doel heeft zich te mengen in de keuze die twee echtgenoten maken met betrekking tot de juridische of de praktische voorwaarden die een echtscheidingsprocedure omkaderen. De bepaling wil enkel de rechtszekerheid van de gewezen echtgenoten verzekeren door te stellen dat wanneer een echtscheidingsprocedure is toegewezen, het op de dag van het instellen van de oorspronkelijke vordering is dat de ‘verdachte periode’ vanuit patrimoniaal oogpunt is begonnen.