Ga verder naar de inhoud

Hof van Justitie bevestigt bijzondere positie van be­roeps­ge­heim advocaat

donderdag 01 augustus 2024

Het Europees Hof van Justitie heeft op 29 juli 2024 maar liefst vijf prejudiciële vragen van het Grondwettelijk Hof beantwoord in verband met de DAC6-richtlijn. Van belang voor de advocatuur is dat Hof onder meer verduidelijkte dat het beroepsgeheim van de advocaat een zeer specifieke bescherming geniet wegens diens bijzondere positie binnen de rechterlijke organisatie en diens fundamentele taak die bestaat uit juridische advisering en verdediging in rechte van cliënten.

Ben Claes

Jurist studiedienst
Ben Claes

Deel dit artikel

In een arrest van 29 juli 2024 (nr. C-623/22) beantwoordt het Europees Hof van Justitie vijf prejudiciële vragen van het Grondwettelijk Hof in verband met de DAC6-richtlijn

De vierde prejudiciële vraag is van bijzonder belang voor de gehele advocatuur.

De overige prejudiciële vragen zijn vooral van belang voor advocaat-fiscalisten. De antwoorden op die vragen worden onderaan beknopt samengevat

Bijzondere bescherming voor het be­roeps­ge­heim van de advocaat

De vierde prejudiciële vraag van het Grondwettelijk Hof houdt verband met de verplichting voor een intermediair om andere betrokken intermediairs in te lichten dat de meldingsplicht naar hen verschuift in het geval die eerste intermediair niet aan de meldingsplicht kan voldoen wegens zijn beroepsgeheim. Kortom, de meldingsplicht wordt in die omstandigheden dan vervangen door een kennisgevingsplicht.

Het Grondwettelijk Hof wenst te vernemen of die kennisgevingsplicht voor intermediairs niet-advocaten (bv. belastingadviseurs, notarissen, bedrijfsrevisoren, accountants of bankiers) ten aanzien van andere betrokken intermediairs die niet hun cliënten zijn verenigbaar is met het recht op eerbiediging van het privéleven. 

Deze prejudiciële vraag houdt verband met het eerdere arrest van het Hof van Justitie van 8 december 2022 (nr. C-694/20), waarin het oordeelde dat de vervanging van de meldingsplicht door een kennisgevingsplicht voor advocaat-intermediairs ten aanzien van andere betrokken intermediairs die niet hun cliënten zijn, onverenigbaar is met het recht op eerbiediging van het privéleven. Lees meer over dat arrest. 

Alvorens in te gaan op die prejudiciële vraag, verduidelijkt het Hof van Justitie dat de lidstaten alleen voor advocaten (weliswaar onder de voorwaarden van het arrest van 8 december 2022) en andere beroepsbeoefenaren die naar nationaal recht gerechtigd zijn de vertegenwoordiging in rechte te verzekeren, de meldingsplicht mogen vervangen door een kennisgevingsplicht aan andere betrokken intermediairs in het geval ze zich beroepen op hun beroepsgeheim. Er anders over oordelen zou de effectiviteit en de eenvormigheid van de bestrijding van belastingontwijking en -ontduiking ondergraven.

In het licht van die overweging betrekt het Hof van Justitie de vierde prejudiciële vraag alleen nog op de verhouding tussen het beroepsgeheim van een intermediair niet-advocaat die volgens het nationaal recht gerechtigd is om de vertegenwoordiging in rechte te verzekeren en de meldingsplicht. Bijgevolg gaat het Hof alleen na of het recht op eerbiediging van het privéleven zich bij zulke intermediairs verzet tegen de vervanging van de meldingsplicht door een kennisgevingsplicht ten aanzien van andere betrokken intermediairs als die niet hun cliënten zijn, naar analogie met zijn rechtspraak voor advocaten.

Het Hof beantwoordt die vraag ontkennend. Gelet op de bijzondere positie die de lidstaten toekennen aan het beroep van advocaat in de samenleving en met het oog op een goede rechtsbedeling, meent het Hof dat de strekking van zijn arrest van 8 december 2022 beperkt is tot personen die hun beroepsactiviteit uitoefenen onder de titel van ‘advocaat’ in de zin van artikel 1, lid 2, onder a) van richtlijn 98/5. Die laatste bepaling bevat per lidstaat de officiële beroepstitel voor personen die als ‘advocaat’ actief mogen zijn. Bijgevolg verzet het recht op eerbiediging van het privéleven zich alleen in het geval van advocaat-intermediairs tegen een vervanging van de meldingsplicht in een kennisgevingsplicht ten aanzien van andere betrokken intermediairs die niet hun cliënten zijn. Voor intermediairs niet-advocaten speelt de kennisgevingsplicht dus onverkort.

Ter onderbouwing van dat antwoord verwijst het Hof van Justitie naar zijn arrest van 8 december 2022, waarvan het de uitgangspunten terug bevestigt. Zo herhaalt het Hof dat artikel 7 van het Handvest niet alleen de geheimhouding waarborgt van de informatie die advocaten en hun cliënten uitwisselen in het kader van de activiteiten die verband houden met de verdediging in rechte, maar ook de geheimhouding van het bestaan en de inhoud van juridisch advies. Hoewel de bescherming van het beroepsgeheim van de advocaat niet absoluut is en in uitzonderlijke omstandigheden mag worden beperkt, moeten cliënten er in beginsel op kunnen vertrouwen dat hun advocaat zonder hun toestemming aan niemand meedeelt dat hij werd geraadpleegd. Die specifieke bescherming voor het beroepsgeheim van de advocaat wordt volgens het Hof verantwoord door diens fundamentele taak in een democratische samenleving, met name het verdedigen van rechtzoekenden, wat vereist dat die rechtzoekenden in alle vrijheid een onafhankelijke en loyale advocaat kunnen raadplegen. Het Hof stelt dat de vertrouwelijkheid van de relatie tussen advocaten en cliënten om die redenen een zeer specifieke bescherming dient te genieten.

Andere pre­ju­di­ci­ë­le vragen

De overige prejudiciële vragen zijn vooral van belang voor de fiscale praktijk:

  1. De eerste prejudiciële vraag heeft betrekking op de verenigbaarheid van het toepassingsgebied van de DAC6-richtlijn met het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel. In het bijzonder rees de vraag of haar toepassingsgebied, dat slaat op alle soorten belastingen met uitzondering van btw, douanerechten en accijnzen, niet te ruim is opgevat en beperkt zou moeten blijven tot de vennootschapsbelasting.

    Het Hof beantwoordt die vraag ontkennend. Volgens het Hof blijkt uit niets dat agressieve fiscale planning beperkt is tot de vennootschapsbelasting. De geviseerde belastingen zijn dus vanuit de doelstelling van de DAC6-richtlijn – het aan banden leggen van belastingontwijking en -ontduiking – vergelijkbaar, zodat de meldingsplicht zonder bezwaar ook voor andere vormen van belasting mag gelden.
  2. De tweede en de derde prejudiciële vraag hebben betrekking op de verenigbaarheid van een reeks begrippen uit de DAC6-richtlijn (“constructie” en aanverwante begrippen zoals “grensoverschrijdende constructie”, “marktklare constructie” en “constructie op maat”, “intermediair, “deelnemer” en “verbonden onderneming”, de kwalificatie “grensoverschrijdend”, de verschillende “wezenskenmerken”, de “main benefit test”, en het aanvangspunt van de termijn van 30 dagen om aan de meldingsplicht te voldoen) met het rechtzekerheidsbeginsel en het legaliteitsbeginsel in strafzaken.

    Het Hof beantwoordt beide vragen wederom ontkennend.
  3. De vijfde prejudiciële vraag heeft betrekking op de verenigbaarheid van de meldingsplicht voor intermediairs of de relevante belastingplichtige met het recht op eerbiediging van het privéleven. Meer specifiek rijst de vraag of de meldingsplicht geen te verregaande beperking vormt op de vrijheid van de belastingplichtige om de minst belaste weg te kiezen en die van de intermediair om de belastingplichtige daarin te adviseren.

    Het Hof van Justitie stelt vast dat de meldingsplicht een beperking inhoudt van het recht op eerbiediging van het privéleven, dat volgens het Hof ook slaat op de vrijheid om zijn leven en activiteiten te organiseren op beroepsmatig en zakelijk vlak. De meldingsplicht ontmoedigt immers belastingplichtigen en hun fiscale adviseurs om grensoverschrijdende fiscale constructies te ontwerpen en toe te passen, al is het maar omdat zij (identificatie)gegevens over zichzelf en die constructies aan de fiscus dienen mee te delen. Volgens het Hof beantwoordt de meldingsplicht aan de beperkingsvoorwaarden van artikel 52 van het Handvest. Er bestaat namelijk een kwalitatieve wettelijke grondslag voor die beperking, de beperking holt de essentie van het recht op eerbiediging van het privéleven niet uit, ze komt tegemoet aan een doelstelling van algemeen belang, is geschikt om die doelstelling te bereiken en strikt noodzakelijk.

    Tot slot zijn de gevolgen van de beperking van dat recht niet onevenredig aan de nagestreefde doelstelling: dat de meldingsplicht ook kan slaan op in wezen rechtmatige fiscale constructies is aanvaardbaar in het licht van het beschermen van de belastinginkomsten van de lidstaten en het waarborgen van een eerlijk belastingklimaat, de evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheden en de doelmatige invordering van belastingen door de lidstaten.

Waarover gaat het?

Richtlijn (EU) 2018/822 van de Raad van 25 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies', beter bekend als de DAC6-richtlijn, kadert binnen een ruimere evolutie die belastingontwijking aan banden wil leggen.

Deze richtlijn wil fiscale transparantie scheppen zodat de lidstaten in staat zijn mazen in hun fiscale regelgeving tijdig te detecteren en onmiddellijk te dichten.

Die beoogde fiscale transparantie bekomt de wetgever door een meldingsplicht op te leggen aan personen die betrokken zijn bij het opzetten of beheren van grensoverschrijdende fiscale constructies waarmee mogelijke belastingontwijking wordt nagestreefd. Die personen, ook wel intermediairs genoemd, moeten dan meerdere gegevens over die constructies aan de fiscus melden.

Ook advocaten kunnen optreden als intermediair en zo gebonden zijn door de meldingsplicht. Dat staat echter op gespannen voet met het beroepsgeheim. Daarom hebben de OVB en Avocats.be in 2020 een reeks schorsings- en vernietigingsverzoeken ingediend tegen de federale en regionale normen die de DAC6-richtlijn omzetten. Het arrest van het Hof van Justitie van 29 juli 2024 past binnen deze procedureslag.

Meer over DAC6

Deontologie Fiscaal recht

Nieuwjaarsgeschenk van het Grondwettelijk Hof

Het Grondwettelijk Hof heeft op 11 januari 2024 opnieuw het beroepsgeheim van de advocaat beschermd in een bevestiging van zijn eerdere DAC6-rechtspraak. Ditmaal handelen de arresten over de omzettingsregelgeving op federaal niveau en op het niveau van de Franstalige Gemeenschap, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Meer lezen
Deontologie Fiscaal recht

Het Grondwettelijke Hof verdedigt opnieuw ons beroepsgeheim bij DAC6

Het Grondwettelijke Hof heeft vandaag opnieuw uitspraak gedaan met betrekking tot een Vlaams decreet dat de administratieve samenwerking op het gebied van belastingen regelt. Het Hof respecteert opnieuw het beroepsgeheim van ons beroep.

Meer lezen
Deontologie Fiscaal recht

Klinkende overwinning voor het beroepsgeheim: HvJ geeft OVB gelijk in DAC6-zaak

In een belangrijk arrest heeft het Hof van Justitie vandaag geoordeeld dat de kennisgevingsplicht voor intermediairs bij fiscale constructies op maat, zoals bepaald in de DAC6-richtlijn, strijdig is met het recht op eerbiediging van de communicatie tussen advocaat en cliënt.

Meer lezen
Fiscaal recht

Opnieuw twee DAC6-omzettingsnormen deels geschorst

Op verzoek van de BATL schorst het Grondwettelijk Hof voor de advocatuur enkele verplichtingen die voortvloeien uit het Waalse DAC6-decreet en de Brusselse DAC6-ordonnantie.

Meer lezen

Ook interessant

Deontologie
donderdag 20 juni 2024

Inzicht in nationale risicoanalyse witwaspreventie

De Cel voor Financiële Informatieverwerking (CFI) heeft de nationale risicoanalyse over witwassen van geld, financiering van terrorisme en de proliferatie van massavernietigingswapens samengevat voor alle entiteiten die onder de witwaspreventiewet vallen. Deze samenvatting is daarom ook van belang voor advocaten. Ze biedt u een goed inzicht in de actuele risico’s, waardoor u uw eigen risicoanalyses daarop kunt afstemmen.

Meer lezen
Deontologie Podcast
vrijdag 29 maart 2024

Podcast Ten Gronde: F*Q deontologie

In een boeiende aflevering van de podcast Ten Gronde, gemodereerd door bestuurder Jan Meerts, wordt de deontologie kritisch in vraag gesteld, met een focus op de veranderende landschappen van ethiek en praktijk. Mr. Eva Raepsaet, stafhouder Luk Delbrouck en vice-stafhouder Frank Judo betreden de arena om te debatteren over de ethiek en de grenzen van het beroep.

Deze podcast biedt een unieke kans om diepgaand inzicht te krijgen in de ethiek en de moderne ontwikkelingen van het beroep. Luister alsof u er zelf bij was!

Meer lezen