Ga verder naar de inhoud

Grond­wet­te­lijk Hof vernietigt ge­deel­te­lijk verhoogde rolrechten

vrijdag 11 juni 2021

Het Grondwettelijk Hof bepaalt in zijn arrest van 10 juni 2021 dat de verhoging van de rolrechten waartoe in 2018 werd beslist, in sommige gevallen buitensporig is.

Het Hof vernietigt bijgevolg gedeeltelijk de wet van 14 oktober 2018 tot wijziging van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten teneinde de griffierechten te hervormen, die de grondslag vormde voor deze verhoging.

Laurence Lambert

Jurist studiedienst
Laurence Lambert

Deel dit artikel

Wijziging rolrechten

De wet van 28 april 2015 wijzigde het stelsel van de griffierechten grondig, meer bepaald dat van de rolrechten. De wet koppelde de rolrechten aan de waarde van de zaak. Tegen die wet trok de OVB naar het Grondwettelijk Hof. Het Hof volgde in zijn arrest (nr. 13/2017) dat er geen aantoonbare band was tussen de waarde van de zaak en de werklast van de rechtbanken. Daarop vernietigde het Hof de betreffende bepalingen van de wet van 28 april 2015.

Met de wet van 14 oktober 2018 tot wijziging van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten teneinde de griffierechten te hervormen (BS 20 december 2018) keert men terug naar het vorige systeem waarbij de hoogte van de rolrechten in hoofdorde gekoppeld wordt aan het niveau van het gerecht waarbij het geding aanhangig wordt gemaakt.

De wet van 14 oktober 2018 verhoogt de rolrechten in de procedures voor alle gewone rechtscolleges:

  • van 30, 31 of 40 euro naar 50 euro (een verhoging met 25 tot 66,6%) in geval van de vredegerechten en de politierechtbanken;
  • van 30, 60 of 100 euro naar 165 euro (een verhoging met 65 tot 450%) in geval van de rechtbanken van eerste aanleg en de ondernemingsrechtbanken;
  • van 210 euro naar 400 euro (een verhoging met 90,5%) in geval van de hoven van beroep
  • en van 375 euro naar 650 euro (een verhoging met 73,3%) in geval van het Hof van Cassatie.

Deze verhogingen werden aangevochten voor het Grondwettelijk Hof en gedeeltelijk vernietigd.

Overdreven last

De verhoging van de rolrechten zou volgens de indieners van het vernietigingsberoep het recht op toegang tot de rechter op onevenredige wijze beperken. Dat is voornamelijk het geval voor de rechtzoekenden die beschikken over beperkte bestaansmiddelen die amper hoger liggen dan het plafond dat is vastgesteld om de juridische bijstand volledig of gedeeltelijk te kunnen genieten.

De bestreden verhogingen hebben immers tot gevolg dat de kosten om een gerechtelijke procedure in te stellen voor een gezin waarvan de bestaansmiddelen amper hoger liggen dan het plafond dat is vastgesteld om de volledige of gedeeltelijke kosteloosheid van de juridische tweedelijnsbijstand en de rechtsbijstand te genieten, 20% van hun maandinkomen kan bedragen.

Volgens het Hof vloeit hieruit voort dat de kostprijs verbonden aan de uitoefening van het recht op toegang tot de rechter, die verhoogd wordt door de bestreden bepalingen, een aanzienlijke en zelfs overdreven last kan betekenen voor bovenstaande categorie van rechtzoekenden.

Evenwel, vanaf 1 september 2020, datum van inwerkingtreding van de wet van 31 juli 2020 tot wijziging van het gerechtelijk wetboek teneinde de toegang tot de juridische tweedelijnsbijstand en de rechtsbijstand te verbeteren, blijkt dat de voormelde categorie van rechtzoekenden kleiner is geworden. Die wet verhoogt immers op duurzame wijze de plafonds die zijn vastgesteld om de juridische tweedelijnsbijstand en de rechtsbijstand te genieten, zodat het aantal personen dat voortaan aanspraak kan maken op die bijstand, significant stijgt.

Bovendien heeft de wetgever categorieën van personen vastgesteld die worden geacht niet te beschikken over toereikende bestaansmiddelen, waaronder met name:

  • de minderjarigen
  • de begunstigden van uitkeringen van het OCMW
  • de inkomensgarantie voor ouderen
  • de gedetineerden
  • de geesteszieken
  • de vreemdelingen, enz. (nieuw artikel 508/13/1 van het Gerechtelijk Wetboek)

De wetgever heeft eveneens voorzien in een wijziging van de regeling van de aftrek per persoon ten laste van 15% naar 20% van het leefloon (nieuwe artikelen 508/13/1 en 508/13/2 van het Gerechtelijk Wetboek).

De voormelde bepalingen verminderen ook de omvang van de categorieën van rechtzoekenden die door de bestreden wet worden geraakt.

Ge­deel­te­lij­ke ver­nie­ti­ging

Het Grondwettelijk Hof vernietigt bijgevolg de artikelen 2 en 3 van de wet van 14 oktober 2018 in zoverre zij van toepassing zijn op de rechtzoekenden:

  • van wie de zaak op de rol is ingeschreven tussen 1 februari 2019 en 31 augustus 2020
  • die uiterlijk op 31 augustus 2020 zijn veroordeeld tot betaling van de rolrechten
  • en van wie de bestaansmiddelen lager zijn dan de plafonds om juridische tweedelijnsbijstand en rechtsbijstand te genieten (zoals vastgesteld krachtens de artikelen 3 en 4 van de wet van 31 juli 2020), maar hoger dan de plafonds die van toepassing waren vóór de inwerkingtreding van die bepalingen

Ook interessant

Gerechtelijk recht
donderdag 20 juni 2024

Groeiende praktijk van derdepartijfinanciering: aanbevelingen

We hebben een aantal aanbevelingen opgesteld voor advocaten in reactie op de groeiende praktijk van derdepartijfinanciering (DPF), die momenteel in België noch wettelijk, noch deontologisch is geregeld. Deze aanbevelingen nemen geen standpunt in over de controverses rond DPF en vormen geen bindende deontologische regels.

Meer lezen
Gerechtelijk recht
vrijdag 07 juni 2024

Indexering van de rechtsplegingsvergoeding voortaan anders geregeld

Artikel 8 van het Koninklijk Besluit van 26 oktober 2007 koppelt de basis-, minimum- en maximumbedragen van de rechtsplegingsvergoeding aan het indexcijfer van de consumptieprijzen. Op 5 juni 2024 werd in het Belgisch Staatsblad het Koninklijk Besluit van 16 mei 2024 gepubliceerd, dat een wijziging van het KB van 26 oktober 2007 doorvoert.

Meer lezen