Ga verder naar de inhoud

Di­gi­ta­li­se­rings­wet­ten I, Ibis en II: een digitale bloemlezing

maandag 13 mei 2024

Tijdens de laatste maanden van deze legislatuur heeft de Kamer nog drie wetsontwerpen van de minister van Justitie goedgekeurd die bijdragen tot de digitalisering van de werking van justitie. In dit nieuwsbericht geven we u een overzicht van de belangrijkste bepalingen die de advocatuur aanbelangen.

Ben Claes

Jurist studiedienst
Ben Claes

Deel dit artikel

Di­gi­ta­li­se­rings­wet I

De wet van 19 december 2023 ‘houdende bepalingen inzake digitalisering van justitie en diverse bepalingen’ verscheen in het Belgisch Staatsblad van 29 december 2023. De inwerkingtreding verschilt van bepaling tot bepaling.

De wet richt een centraal register van de juridische tweedelijnsbijstand in (cf. nieuwe artikelen 508/13/5 – 508/13/6 van het Gerechtelijk Wetboek). Die wettelijke omkadering van de huidige BJB-module was nodig omdat de verwerking van persoonsgegevens in die module nog niet behoorlijk geregeld was.

De wet richt in de schoot van de FOD Justitie ook een gecentraliseerd informaticasysteem voor het beheer van digitale dossiers op (cf. nieuw artikel 725ter van het Gerechtelijk Wetboek). Dat systeem heeft onder meer tot doel om magistraten en andere medewerkers van het gerecht toegang te geven tot digitale dossiers in burgerlijke en strafzaken om het beheer van die dossiers en de zittingen te faciliteren.

Verder verduidelijkt de wet dat er geen rechtsmiddel openstaat tegen de beslissing van de rechter op grond van artikel 782bis van het Gerechtelijk Wetboek om een gepseudonimiseerde beslissing niet of slechts ten dele te laten publiceren in het centraal register voor de beslissingen van de rechterlijke orde (CRBRO). Volgens de memorie van toelichting zou er anders een “procedure binnen de procedure” ontstaan. We hadden dat liever anders gezien. In ons advies beklemtoonden we dat omwille van de mogelijk nefaste gevolgen van de bekendmaking van (een deel van) een gepseudonimiseerde beslissing op het privéleven van betrokkenen, een beroepsmogelijkheid net wel wenselijk is.

Tot slot werd op ons verzoek in artikel 782, § 5, 3° van het Gerechtelijk Wetboek een advies-functie voor de stafhouder opgenomen. Wanneer een beslissing wordt opgenomen in het CRBRO, worden identiteitsgegevens gepseudonimiseerd, behalve die van magistraten, griffiers en advocaten. Wanneer de publicatie van die beslissing de veiligheid van magistraten, griffiers of advocaten of die van hun entourage in het gedrang brengt, kan de korpschef van het gerecht beslissen hun identiteitsgegevens alsnog te pseudonimiseren. Voortaan volstaat het niet langer om alleen het advies van het openbaar ministerie in te winnen: als het de identiteitsgegevens van advocaten betreft, zal de korpschef ook de stafhouder om advies moeten verzoeken.

Alle bovenstaande wijzigingen zijn reeds in werking getreden.

Di­gi­ta­li­se­rings­wet Ibis

Deze erg omvangrijke wet van 27 maart 2024 ‘houdende bepalingen inzake digitalisering van justitie en diverse bepalingen Ibis’ verscheen in het Belgisch Staatsblad van 29 maart 2024. De inwerkingtreding hangt wederom af van bepaling tot bepaling. Voor advocaten zijn er vier punten van belang. 

Digitaal dossier in strafzaken

Ten eerste voert de wet het digitaal dossier in strafzaken in (cf. hersteld artikel 568 van het Wetboek van Strafvordering). Belangrijk is dat procedurestukken die in gedematerialiseerde vorm worden opgesteld, elektronisch moeten worden ondertekend. Gaat van het stuk stuitende werking uit, dan moet u het stuk altijd met een gekwalificeerde elektronische handtekening ondertekenen. Gaat van het stuk geen stuitende werking uit, dan volstaat een geavanceerde elektronische handtekening. Lees meer over het onderscheid tussen de geavanceerde en de gekwalificeerde elektronische handtekening.

Gekoppeld aan de invoering van het digitaal strafdossier is de oprichting van het Centraal register van Strafdossiers (cf. artikel 569 van het Wetboek van Strafvordering). De partijen in het strafdossier en hun advocaten zullen het digitaal strafdossier via dat register kunnen raadplegen – althans in de mate waarin het strafdossier gedematerialiseerd is. Naar analogie met het wettelijk kader van het CRBRO, kunnen de gegevens in het register ook voor andere doeleinden worden aangewend. De beheerder van het register kan bijvoorbeeld derden machtigen om gebruik te maken van de gegevens in het register om informaticasystemen (al dan niet gebaseerd op AI) te ontwikkelen ter ondersteuning van magistraten in de uitvoering van hun wettelijke opdrachten.

De bepalingen over het digitaal dossier in strafzaken en het centraal register van Strafdossiers traden in werking op 1 april 2024.

Door de gewichtige taken en bevoegdheden van de beheerder van het register en het feit dat het register de persoonsgegevens van advocaten en hun cliënten verwerkt, verzochten we in ons advies dat in het beheerscomité vertegenwoordigers van de advocatuur zouden zetelen, zoals dat het geval is voor het beheerscomité van het CRBRO. Ook de afdeling Wetgeving van de Raad van State is die mening toegedaan. Ondanks onze amendementen, heeft de wetgever ons verzoek niet willen inwilligen.

Verruiming toepassingsbereik elektronische procesvoering

Ten tweede beoogt de wijziging van de artikelen 32, 32bis en 32ter van het Gerechtelijk Wetboek een verruiming van het toepassingsbereik van de elektronische procesvoering. In artikel 32 wordt de definitie van het “gerechtelijk elektronisch adres” aangepast, zodat aan één hoedanigheid één uniek adres kan worden gekoppeld. Een persoon kan dus voortaan over meerdere adressen beschikken naargelang de hoedanigheden die hij of zij heeft (bv. één adres als ‘burger’ en één adres als ‘advocaat’). Het herstelde artikel 32bis machtigt de Koning om het informaticasysteem aan te duiden dat zal dienen als gerechtelijk elektronisch adres en omschrijft de voorwaarden waaraan dat systeem moet voldoen. Verder wordt artikel 32ter grondig gewijzigd, zodat alle neerleggingen, kennisgevingen en mededelingen in een gerechtelijk context, ongeacht van wie ze uitgaan of aan wie ze gericht zijn, kunnen gebeuren via het informaticasysteem dat of op de wijze die de Koning aanduidt, tenzij de wet een ander informaticasysteem aanwijst. Via artikel 2 van het Gerechtelijk Wetboek zal die regeling eveneens van toepassing zijn op rechtsplegingen geregeld buiten dat wetboek (bv. in het Wetboek van Strafvordering), tenzij er een lex specialis-regeling bestaat. Belangrijk is dat de Koning gemachtigd wordt om het gebruik van dat informaticasysteem dwingend op te leggen aan de actoren van justitie, en bijgevolg advocaten.

De wetgever kijkt duidelijk naar de eBox als het meest geschikte informaticasysteem. Het ontworpen wettelijk kader sluit immers nauw aan bij dat van de eBox-wet van 27 februari 2019 en ook de memorie van toelichting verwijst herhaaldelijk naar de eBox. In ons advies hebben we beklemtoond dat de eBox in zijn huidige vorm, althans wat de advocatuur betreft, om meerdere redenen geen geschikt alternatief is voor de Jbox (die zal worden uitgefaseerd). 

Deze wijzigingen treden op 1 januari 2025 in werking, maar de Koning kan de inwerkingtredingsdatum vervroegen.

Termijn-regeling bij elektronische kennisgeving

Ten derde bepaalt het nieuwe artikel 52bis, tweede lid van het Gerechtelijk Wetboek de termijn-regeling in geval van een elektronische kennisgeving. Tenzij de wet anders bepaalt, vangt de termijn aan vanaf de eerste dag die volgt op deze waarop de geadresseerde het bericht tot kennisgeving of de kennisgeving op zijn gerechtelijk elektronisch adres heeft ‘ontvangen’. Hoewel artikel 52bis, tweede lid zelf niet verduidelijkt wanneer er sprake is van ‘ontvangst’, verwijst de memorie van toelichting daarvoor wel naar het herstelde artikel 32bis, vijfde lid. Dat betekent dat de geadresseerde het bericht van kennisgeving of de kennisgeving heeft ontvangen als hij dat bericht of die kennisgeving binnen vijf dagen na de verzending ervan geopend heeft. De vraag rijst in hoeverre die regeling op advocaten van toepassing is: als de Koning hen in de toekomst verplicht om gebruik te maken van de elektronische procedure, zullen ze wellicht niet anders kunnen dan hun gerechtelijk elektronisch adres periodiek te consulteren. In hun geval zou er dan altijd sprake zijn van ‘ontvangst’.

Deze regeling treedt eveneens op 1 januari 2025 in werking.

Ambtshalve weglating van de algemene rol

Tot slot wordt in artikel 730, §2, a) van het Gerechtelijk Wetboek een herwerkte regeling ingevoerd voor de ambtshalve weglating van de algemene rol van zaken waarvoor sinds 24 maanden geen zitting werd vastgesteld. De griffie stelt advocaten daarvan ieder jaar in kennis op 30 september (of de eerstvolgende werkdag als 30 september op een zaterdag, zondag of feestdag valt) via een openbare elektronische bekendmaking. De partijen beschikken vervolgens over een termijn van twee maanden om de griffie te verzoeken de zaak te handhaven op de algemene rol. De partijen hoeven dat echter niet te doen als er tussen het tijdstip van de controle door de griffie en de kennisgeving “elementen” zijn opgedoken (bv. zittingsdatum werd vastgesteld, einde van een poging tot minnelijke onderhandeling en bereidheid van de partijen om een rechtsdag vast te stellen, verzoek van een partij tot de gerechtelijke instaatstelling van de zaak wanneer de andere partij treuzelt om te concluderen, enz.) die aantonen dat er vooruitgang is in de zaak.

Deze regeling trad in werking op 8 maart 2024.

Di­gi­ta­li­se­rings­wet II

De wet ‘houdende bepalingen inzake digitalisering van justitie en diverse bepalingen II’ werd door de Kamer goedgekeurd tijdens de plenaire zitting op 8 mei 2024. De inwerkingtreding verschilt opnieuw van bepaling tot bepaling.

Een eerste belangrijk aandachtspunt is de wijziging van artikel 446quater van het Gerechtelijk Wetboek, dat een wettelijke basis biedt om binnenkort de elektronische controle van de derdenrekeningen uit te kunnen rollen. Daarom treedt deze wijziging al tien dagen na publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad in werking. Aan deze nieuwe controlevorm van de derdenrekeningen wijden we later een afzonderlijk nieuwsbericht.

Naar analogie met het digitaal dossier in strafzaken ingevoerd door digitaliseringswet Ibis, voert deze wet in een gewijzigd artikel 730 van het Gerechtelijk Wetboek het digitaal dossier in burgerlijke zaken in. Ook in dit geval geldt de verplichting om gedematerialiseerde stukken elektronisch te ondertekenen. Vereist de wet dat u het stuk ondertekent, dan moet u een gekwalificeerde elektronische handtekening gebruiken, in andere gevallen volstaat een geavanceerde elektronische handtekening gebruiken. Lees meer informatie over het onderscheid tussen die soorten elektronische handtekeningen.

Gekoppeld aan de invoering van het digitaal dossier in burgerlijke zaken is de oprichting van het Centraal register van de dossiers van de rechtspleging (cf. artikel 725bis/1 van het Gerechtelijk Wetboek), dat de tegenhanger vormt van het hierboven vermelde Centraal register van Strafdossiers. De advocatuur is ook niet in het beheerscomité van dit register vertegenwoordigd, ondanks ons verzoek daartoe en het advies van de afdeling Wetgeving van de Raad van State.

Tot slot zijn de volgende wijzigingen nog relevant:

  • Bij betekeningen op het gerechtelijk elektronisch adres door een gerechtsdeurwaarder worden mechanismes ingebouwd om er zeker van te zijn dat de geadresseerde de betekening wel degelijk heeft ontvangen. Verder zullen betekeningen in principe altijd in gedematerialiseerde vorm worden opgemaakt (cf. wijzigingen van artikelen 32quater/1 e.v. van het Gerechtelijk Wetboek).
  • Griffies zijn niet langer verplicht om advocaten per e-mail een niet-ondertekend afschrift van de beslissing te versturen. Ze zullen advocaten via hun gerechtelijk elektronisch adres inlichten dat de beslissing raadpleegbaar is via Just-on-Web (cf. gewijzigd artikel 792 van het Gerechtelijk Wetboek). Deze wijziging treedt in werking tien dagen na publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad.

De bepalingen over het digitaal dossier in burgerlijke zaken, het centraal register van de dossiers van de rechtspleging en de betekeningen op het gerechtelijk elektronisch adres treden in werking twee jaar na publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad, maar de Koning kan die datum nog vervroegen.

Ook interessant

Gerechtelijk recht
donderdag 20 juni 2024

Groeiende praktijk van derdepartijfinanciering: aanbevelingen

We hebben een aantal aanbevelingen opgesteld voor advocaten in reactie op de groeiende praktijk van derdepartijfinanciering (DPF), die momenteel in België noch wettelijk, noch deontologisch is geregeld. Deze aanbevelingen nemen geen standpunt in over de controverses rond DPF en vormen geen bindende deontologische regels.

Meer lezen
Digitalisering
woensdag 12 juni 2024

DPA schakelt versnelling hoger

Advocaten maken steeds meer gebruik van het DPA-platform, het Digital Platform for Attorneys, opgericht door de OVB en Avocats.be. Sinds de oprichting zo’n zes jaar geleden, werd de operationele werking beheerd door een feitelijke onderneming. Door de gestage groei tot een gezonde onderneming, is besloten om van DPA een volwaardige vennootschap te maken waarin beide communautaire ordes en alle Belgische balies aandeelhouder worden. De oprichtingsakte werd op 12 juni tijdens een uitzonderlijke algemene vergadering bekrachtigd.

Meer lezen