Ga verder naar de inhoud

De coronawet

donderdag 17 december 2020

De Kamer heeft op 17 december 2020 de wet houdende diverse tijdelijke en structurele bepalingen inzake justitie in het kader van de strijd tegen de verspreiding van COVID-19 aangenomen.

Wij zijn overwegend positief en zijn vooral tevreden dat er rekening is gehouden met ons advies bij de problematische hoofdstukken uit het voorontwerp over de videoconferentie in strafzaken, de schriftelijke behandeling in burgerlijke zaken en de aangepaste faillissementsprocedure. We overlopen enkele aandachtspunten.

Nico Moons

Jurist studiedienst
Avatar

Deel dit artikel

Eed­af­leg­ging bij schrif­te­lij­ke verklaring

De eedafleggingen bedoeld in artikelen 429, 517, 555/4 en 55/15 van het Gerechtelijk Wetboek en in artikel 47 van de wet van 16 maart 1803 tot regeling van het notaris ambt, zullen tot 31 maart 2021 schriftelijk kunnen worden afgelegd. Op vraag van de OVB is in de memorie van toelichting bij het wetsontwerp verduidelijkt dat dat voor advocaten moet meegedeeld worden aan het Hof van Beroep.

Voorts reageert de OVB tevreden dat rekening werd gehouden met haar wens om de mogelijkheid tot schriftelijke eedaflegging enkel tijdelijk te verlengen en niet permanent te verankeren in het Gerechtelijk Wetboek.

Schrif­te­lij­ke behandeling

Burgerlijke procedures

Het voorontwerp beoogde de schriftelijke behandeling de regel te maken in burgerlijke procedures. Voor de tijdelijke maatregelen in het kader van de coronacrisis verkiest de OVB echter om zittingen in burgerlijke zaken via videoconferentie te organiseren en de schriftelijke behandeling als uitzondering te hanteren.

We reageren daarom positief dat het hoofdstuk volledig uit het wetsontwerp is verdwenen, maar dat betekent wel dat er momenteel geen tijdelijke maatregelen hieromtrent worden getroffen.

Hogere beroepen voor de KI

In afwijking van de artikelen 21bis, §§ 7 en 8, 28sexies, § 4, 28octies, § 4, 28novies, § 7, 61ter, §§ 5 en 6, 61quater, §§ 5 en 6, 61quinquies, §§ 4 en 5, en 61sexies, § 4, van het Wetboek van Strafvordering, waarbij de verzoeker en zijn advocaat normalerwijze (kunnen) worden gehoord, zal de kamer van inbeschuldigingstelling tot 31 maart 2021 de zaak schriftelijk kunnen behandelen.

De OVB is ook hier geen voorstander van de schriftelijke behandeling en heeft aangedrongen dat de advocaat en zijn cliënt daarvoor hun toestemming zouden moeten geven. Het amendement dat naar aanleiding van dat advies werd ingediend, is helaas weggestemd.

Vi­deo­con­fe­ren­tie in strafzaken geschrapt

De OVB heeft zich met succes verzet tegen de invoering van videoconferentie in strafzaken.

In het voorontwerp werd de mogelijkheid voorzien om strafzaken tot en met 31 maart 2021 te organiseren via videoconferentie, dat voor zowel de verschijning in het kader van de voorlopige hechtenis, de behandeling ten gronde, de strafuitvoeringsmodaliteiten als de internering.

Onze bezwaren zijn zowel principieel als praktisch: de impact op het tegensprekelijk karakter, de ondermijning van het vermoeden van onschuld, de risico’s voor de vlotheid en de vertrouwelijkheid van het overleg tussen advocaat en cliënt, de praktische modaliteiten van de videoconferentie, enzovoort. Het principe dat de cliënt in strafzaken fysiek moet kunnen deelnemen aan het proces, moet gewaarborgd worden.

Bovendien maakte de OVB zich zorgen over de intentie om de mogelijkheid tot videoconferentie in strafzaken niet enkel in de voorliggende ‘coronawet’ in te schrijven, maar tegelijkertijd aanpassingen door te voeren in het Wetboek van Strafvordering, de wet 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoerings-modaliteiten, en de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering.

Vermits het een tijdelijke maatregel tot 31 maart 2021 betrof, zag de OVB geen reden om die maatregel via nieuwe titels in te voegen in de huidige strafrechtelijke wetgeving. De keuze om dat wel te doen hintte op het voornemen om de videoconferentie in strafzaken structureel in te bedden, zodat die maatregel ook na de coronaperiode zou kunnen worden bestendigd.

We reageerden dan ook tevreden toen bleek dat het kabinet de videoconferentie in strafzaken volledig uit het wetsontwerp had verwijderd.

Helaas moesten we tegelijkertijd vaststellen dat voor de specifieke gevallen vermeld in artikel 3, §3 van de wet op de externe rechtspositie en artikel 4, §3 van de wet betreffende de internering, een stap achteruit werd gezet. De strafuitvoeringsrechter/de rechter voor de bescherming van de maatschappij tot 31 maart 2021 zou immers enkel nog de raadsman van de verzoeker horen.

In ons tweede advies hebben we daarom verduidelijkt dat de betrokkene het recht moet hebben om de zitting bij te kunnen wonen en er werkelijk deel aan te kunnen nemen. Hij kan niet worden gedwongen om door zijn advocaat vertegenwoordigd te worden. Bovendien bestaat de mogelijkheid dat de betrokkene zichzelf wil verdedigen, zonder bijstand van een advocaat.

Maatregelen over neerlegging van ver­zoek­schrif­ten verlengd

De OVB reageert tevreden dat rekening is gehouden met haar vraag om de tijdelijke maatregel uit artikel 4, derde lid van de wet van 20 mei 2020 houdende diverse bepalingen inzake justitie in het kader van de strijd tegen de verspreiding van COVID-19, te verlengen tot 31 maart 2021.

Elke akte van rechtsingang of van voorziening en elke verzoekschrift of verzoek aan de rechter (en de bijlagen daarvan) kunnen daardoor bij de griffie van een gerecht worden neergelegd via DPA- en e-deposit.

Termijnen juridische twee­de­lijns­bij­stand verlengd

Wanneer de in artikel 508/14, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde termijn van vijftien dagen afloopt tussen de datum van inwerkingtreding van deze wet en 31 maart 2021, wordt die termijn verlengd op voorwaarde dat het bureau voor juridische bijstand oordeelt dat de aanvrager of de begunstigde wegens de COVID-19-crisis werd verhinderd de bewijsstukken binnen de gestelde termijn over te leggen.

Die periode kan in geen geval worden verlengd tot na 15 april 2021.

In afwijking van artikel 508/15 van het Gerechtelijk Wetboek doet het bureau voor juridische bijstand, tijdens de periode tussen de datum van inwerkingtreding van deze wet en 31 maart 2021, uitspraak binnen een termijn van dertig dagen.

Aanpassing fail­lis­se­ments­pro­ce­du­re uit wetsontwerp verwijderd

Het voorontwerp bevatte ook een regeling om "lege dozen" gezwind op te ruimen. Dat hoofdstuk van het voorontwerp was gebaseerd op een hangend wetsvoorstel van de voormalige minister van Justitie Koen Geens. In essentie zouden die procedures onmiddellijk uitmonden in een gerechtelijke ontbinding en sluiting van het faillissement. Zo zou de werklast van de ondernemingsrechtbanken en de parketten aanzienlijk verlicht worden. Ook zou het financieel voordeliger zijn voor de Staat.

We meenden echter dat de ontworpen regeling de deur zou openzetten naar sterfhuisconstructies ten nadele van schuldeisers, zodat het probleem van “lege dozen” misschien wel zou aangroeien in plaats van afnemen. Verder zou die regeling geenszins de verspreiding van het virus beletten. Integendeel, ze had tot doel een reeds langer bestaande problematiek tijdelijk, en op termijn wellicht definitief, te regelen, zonder grondig advies van de Raad van State of parlementair debat.

We zijn dus verheugd dat dit hoofdstuk niet werd hernomen in het finale ontwerp. Uiteraard zullen we het hangende wetsvoorstel even waakzaam opvolgen.

Opschorting uit­gaans­ver­gun­nin­gen en pe­ni­ten­ti­air verlof

Onderbreking van de strafuitvoering en vervroegde invrijheidstelling

De directeur van de gevangenis kent een vervroegde invrijheidstelling toe aan de veroordeelde die zijn straf geheel of gedeeltelijk in de gevangenis ondergaat en zich in de tijdsvoorwaarden bevindt voor de toekenning van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Dit geldt vanaf 6 maanden voor het einde van het uitvoerbaar gedeelte van de vrijheidsstraf(fen) waartoe hij werd veroordeeld.

Voorts kan op schriftelijk verzoek ook de strafonderbreking aan de veroordeelde worden toegekend. De strafonderbreking schorst de uitvoering van de straf voor een duur van twee maanden, die kan worden verlengd.

De coronawet herneemt hiermee de maatregelen uit KB nr. 3 van 9 april 2020 houdende diverse bepalingen inzake strafprocedure en uitvoering van straffen en maatregelen in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19. De voorwaarden en modaliteiten zijn grotendeels identiek.

Opschorting uitgaansvergunningen en penitentiair verlof

De uitvoering van de beslissingen tot toekenning van een uitgaansvergunning, penitentiair verlof of beperkte detentie zal worden opgeschort om te vermijden dat de besmetting de gevangenis binnendringt.

Enerzijds reageert de OVB tevreden dat er ten minste opnieuw een wettelijke grondslag (met retroactieve werking) wordt voorgesteld waarop de opschorting gebaseerd zal kunnen worden. In zijn corona-instructies heeft het Directoraat-generaal EPI namelijk al op 3 november 2020 beslist dat een dergelijke maatregel zou worden toegepast. De uitvoering daarvan was tot nog toe contra legem, wat bij die zou worden geremedieerd.

Anderzijds dringt de OVB echter aan op voorzichtigheid. Vanuit een mensenrechtelijke benadering is de opschorting van reeds toegestane gunstmaatregelen erg ingrijpend. Hoewel de OVB de legitieme doelstelling van de maatregel erkent, is er nood aan niet enkel een realistische maar ook een humane invulling van de opschorting van de uitgaansvergunning en het penitentiair verlof, die rekening houdt met de concrete situatie op sanitair vlak en met de persoonlijke toestand van de veroordeelde persoon.

Tijdelijke opschorting ten voordele van on­der­ne­min­gen

Alle ondernemingen die vallen onder het toepassingsgebied van Boek XX van het Wetboek van economisch recht en het voorwerp uitmaken van sluitingsmaatregelen op grond van het ministerieel besluit van 28 oktober 2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding van COVID-19 te beperken en waarvan de continuïteit bedreigd is door de verspreiding van de COVID-19-epidemie of -pandemie en haar gevolgen, en die niet in staking van betaling waren op 18 maart 2020, genieten van een tijdelijke opschorting vanaf de dag van inwerkingtreding van de wet tot en met 31 januari 2021.

De bepalingen zijn identiek aan die uit KB nr. 15 van 24 april 2020.

Ook interessant

Strafrecht
vrijdag 07 juni 2024

Nieuwe regels voor plaatsvervangende rechters: voorrecht van rechtsmacht vervalt

De Digitaliseringswet II heft vanaf 28 november 2024 het voorrecht van rechtsmacht op voor plaatsvervangende rechters, rechters in ondernemingszaken en lekenrechters.

Meer lezen
Gevangenis binnen 2
Strafrecht
donderdag 30 mei 2024

Verlengd penitentiair verlof uitgebreid

Om de overbevolking te doen dalen en de omstandigheden in de gevangenissen te verbeteren, is het plafond van de uitgesloten strafmaat voor verlengd penitentiair verlof categorie A opgetrokken van meer dan 10 jaar naar meer dan 15 jaar.

Meer lezen