Ga verder naar de inhoud

Standpunt wets­voor­stel schuld­in­du­strie

De OVB bindt graag mee de strijd aan met de overmatige schuldenlast en laat daarom haar stem horen in het debat over de schuldindustrie. Het wetsvoorstel ‘houdende diverse bepalingen met betrekking tot de betaling van schulden en tot wijziging van de wet van 20 december 2002 betreffende de minnelijke invordering van schulden van de consument’ pakt de problematiek niet op de juiste manier aan.

De consument-schuldenaar verdient een passende bescherming maar wanbetalers kunnen het economisch verkeer ongunstig beïnvloeden. De OVB vindt het daarom belangrijk dat de wetgever ernaar streeft om daarin een verantwoord evenwicht te vinden.

Deel dit artikel

Be­ta­lings­ter­mijn

Het wetsvoorstel verplicht ondernemingen om voor contractuele schulden een bijzonder lange betalingstermijn toe te kennen aan de consument, met name minstens twintig kalenderdagen en bijkomend nog eens minstens tien kalenderdagen na het verzenden van een betalingsherinnering. Vervolgens kan weliswaar worden overgegaan tot een ingebrekestelling, doch die dient op haar beurt een termijn van ten minste vijftien dagen te vermelden. Nadien kan de consument zelfs nog verder uitstel bekomen.

De bedoeling daarvan is dat de consument in het toegekende tijdsbestek over voldoende middelen zou beschikken om de schuld te voldoen. Binnen een termijn van dertig dagen ontvangt de consument immers normaal gezien zijn periodiek inkomen, of het nu gaat om een loon of een vervangingsinkomen. Het wetsvoorstel heeft als doel om een verhoging van de schuldenlast tegen te gaan in geval de consument er niet in slaagt om tijdig zijn contractuele schulden te betalen.

Maar de verplichting om dergelijk lange betalingstermijn te verlenen heeft verstrekkende gevolgen.

Con­su­men­ten­be­scher­ming

De OVB vreest dat de lange betalingstermijn de consument-schuldenaar ertoe aanzet om goederen en diensten aan te kopen die hij zich eigenlijk niet kan veroorloven, gezien de eindbetaling wordt opgeschoven.

De OVB vraagt zich af of dergelijk lange betalingstermijn helpt om de schuldenlast van consumenten in te perken. Het is nog maar de vraag of het wetsvoorstel daadwerkelijk bijdraagt aan een betere consumentenbescherming.

Nefast voor on­der­ne­min­gen

Het hoeft weinig betoog dat dergelijk lange betaaltermijn nefast kan zijn voor de ondernemingen. Het wetsvoorstel verplicht de ondernemingen er in feite toe om hun klanten voor lange tijd een soort kosteloos krediet te verstrekken. Bijgevolg kunnen de ondernemingen te kampen krijgen met liquiditeits- en zelfs solvabiliteitsproblemen.

De OVB meent dat de regeling opgenomen in het wetsvoorstel dan ook moeilijk verzoenbaar is met het beginsel van de vrijheid van ondernemen.

Kernwaarden advocatuur

Het wetsvoorstel wijzigt de wet van 20 december 2002 betreffende de minnelijke invordering van schulden van de consument. Advocaten worden er nu gelijkgesteld met incassobureaus, terwijl daar geen grondslag voor is. Niet alleen is deze aanpassing niet dienstig, maar bovendien worden de kernwaarden van de advocatuur daardoor ernstig aangetast.

De OVB benadrukt dat advocaten niet met incassobureaus kunnen worden vergeleken, laat staan gelijkgesteld, aangezien ze een door het Gerechtelijk Wetboek gereglementeerd beroep zijn en zowel de toegang tot hun beroep als de uitoefening ervan aan strenge voorwaarden en aan deontologische regels zijn onderworpen. Ze zijn bovendien gebonden door een strikt beroepsgeheim.

Re­pre­sen­ta­tie­ve tekens

De OVB hekelt ook dat advocaten geen gebruik zouden mogen maken van de 'representatieve tekens van het beroep' bij de invordering van schulden. Advocaten en gerechtsdeurwaarders blijven handelen in hun respectieve hoedanigheden, met alle verplichtingen en voorrechten daaraan verbonden, zodat het voor de OVB niet duidelijk is waarom in dat kader geen 'representatieve tekens van het beroep' gebruikt zouden mogen worden.