Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 88
Betrekkingen met zaakwaarnemers - voorafgaande uitdrukkelijke toestemming van de overheden van de Orde - rechtstreekse band met cliënt - advocaat geen ondermandataris van de zaakwaarnemers - mits de cliënt zelf waar nodig rechtstreeks wordt op de hoogte gehouden kan de (meeste) correspondentie via de zaakwaarnemer geschieden
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Ik dank U voor uw brief van 21 juni 2000 met bijlagen en kan U als volgt van advies dienen :
1. Uw balie heeft geen eigen reglement i.v.m. de betrekkingen met zaakwaarnemers, zodat wij hier dienen terug te vallen op het Nationaal Reglement “Betrekkingen tussen de zaakwaarnemers en de advocaten” van 28 juni 1990.
Dat voorziet o.m. in de noodzaak van een voorafgaandelijke uitdrukkelijke en tijdelijke toelating vanwege de overheid van de Orde (artikel 3), dus hetzij de Stafhouder hetzij de raad van de Orde.
Hoewel P. Lambert (Règles et usages de la profession d’avocat du Barreau de Bruxelles, 3de uitg., 717) stelt dat de aanduiding in dat artikel 3 i.v.m. de verdediging van de belangen “die voordien toevertrouwd waren aan een zaakwaarnemer” inhoudt dat de zaakwaarnemer dus uit de zaak moet verdwijnen eens de advocaat is aangesteld en, dat dus niet verder met de zaakwaarnemer mag gecorrespondeerd worden nadien bv., lijkt mij deze interpretatie verkeerd.
Indien zulks de regel was, diende er immers geen Nationaal Reglement te bestaan, omdat het onverschillig is wie de cliënt bijstond voor de advocaat optreedt.
Met een tijdelijke toelating wordt bedoeld dat ze ten allen tijde kan ingetrokken worden, mochten zich problemen voordoen.
2. De Stafhouder (of raad van de Orde) zal in zijn onderzoek voorafgaandelijk de toelating, het bona fide karakter van de zaakwaarnemer onderzoeken (dat hier blijkbaar geen probleem oplevert) en toezicht houden op de gemaakte afspraken.
Een deling van de erelonen of no cure no pay systeem (pactum de quota litis) is niet toegelaten, maar volgens het Antwerps reglement (24 oktober 1988 - Reglement op de verhouding tot cliënteel verwezen door “derden”) mag de derde wel instaan voor uitvoering der betaling i.p.v. en voor de cliënt.
3. Een belangrijke regel die in de diverse reglementen - doch niet in dat van de Nationale Orde - voorkomt, is dat de advocaat zijn mandaat moet krijgen van de cliënt of minstens van hem de bevestiging ervan moet krijgen (wat op impliciete en stilzwijgende wijze kan geschieden door bv. een bevestigingsbrief van de advocaat rechtstreeks aan de cliënt, met kopie aan het incassokantoor), en dat hij de cliënt zelf “telkens wanneer nodig of dienstig” op de hoogte moet houden, ook schriftelijk.
De cliënte blijft dominis litis, de advocaat behoudt ten allen tijde de leiding van het proces, en wordt dus geen ondermandataris of uitvoeringsagent van de derde - incassovennootschap.
Het zou immers strijdig zijn met de openbare orde, mocht de advocaat geen rechtstreekse band van verantwoording en verantwoordelijkheid hebben met zijn cliënt met het oog op zijn mandaat ad litem (Brussel, 1 oktober 1987, Jur. Liège, 1987, 1453).
4. Personen mogen in opdracht van de cliënt deze bijstaan in zijn verhouding tot de advocaat naar aanleiding van een proces, doch ze worden geen hoofdmandataris, en de advocaat geen ondermandataris.
Het mandaat at litem en wat daarbij hoort is een rechtstreeks mandaat tussen advocaat en cliënt.
Waar de zaakwaarnemer schrijft dat zij ook voor de opdrachten van vennootschappen die geen deel uitmaken van de groep wenst dat het contact tussen de advocaat en de cliënt schuldeiser via haar verloopt, is dat aanvaardbaar (en gebeurt dat ook algemeen zo in dergelijke opdrachten met bona fide zakenkantoren), voor zover deze relatie wordt gezien als een verhuring van diensten tussen de cliënt en dat zakenkantoor.
Ook de Nederlandse gedragsregel 35 (niet enkel voor zaakwaarnemers geldend) stelt immers :
“De advocaat mag een opdracht van een tussenpersoon, die niet als advocaat is ingeschreven, uitsluitend aanvaarden indien hij ervan overtuigd is dat de opdracht met instemming van de cliënt is gegeven en hij zich bovendien het recht heeft voorbehouden zich ten allen tijde rechtstreeks met de cliënt te verstaan.”
5. De vertegenwoordiging in rechte kan zoals gezegd niet geschieden “via het mandaat waarover de zaakwaarnemer zelf vanwege haar opdrachtgever beschikt”.
Maar dit betekent geenszins dat, zoals de zaakwaarnemer blijkt te veronderstellen, de opdracht en de correspondentie formeel steeds via haar cliënten dienen te lopen.
Ik heb reeds aangeduid dat de advocaat er zowel naar Nederlandse als Belgische deontologische begrippen enkel dient voor zorg te dragen dat hij rechtstreeks verantwoording en verantwoordelijkheid draagt t.o.v. de cliënt, en hem dus eventueel door een dubbele correspondentie, telkens waar nodig of dienstig, op de hoogte houdt (STEVENS, J., Regels en gebruiken van de advocatuur te Antwerpen, nr 583).
Indien daarop wordt acht geslagen, is er geen enkel bezwaar tegen de U gevraagde toelating.
Jo Stevens
Bestuurder departement deontologie