Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 705
Het openbare orde karakter van het beginsel van de vrije keuze van advocaat, de inferieure positie waarin de advocaat-stagiair zich bevindt en die inherent is aan het instituut van de stage, leiden ertoe dat vanuit deontologisch oogpunt een niet-concurrentiebeding in een stage-overeenkomst moeilijk kan worden verdedigd.
Merve Köse
Dominique Dombret
Vraag
U legt ons een niet-concurrentiebeding uit een stageovereenkomst voor waarbij u enkele bedenkingen heeft:
- de duur van het niet-afwervingsbeding;
- de uitgebreide definitie van personen aan wie de stagiair geen diensten mag verlenen;
- de zeer restrictief omschreven uitzonderingen op dit verbod en de omkering van de bewijslast voor de stagiair die moet aantonen dat een persoon zijn cliënt was;
- de zeer hoge forfaitaire schadevergoeding;
- het inzagerecht in de BTW-klantenlisting van de ex-stagiair;
- de totale afwezigheid van enige wederkerigheid.
U vraagt tevens of een inbreuk op de wet van 4 april 2019 niet sowieso een deontologische inbreuk uitmaakt omdat in de verhouding stagemeester – stagiair misbruik wordt gemaakt van de economische afhankelijkheid van de stagiair.
Ook vraagt u of een door u aangehaalde passage uit advies 602 nog wordt gehandhaafd en of dit niet doet besluiten tot een in casu deontologisch ongeoorloofde bepaling in de stageovereenkomst. En hoe ver een dergelijke clausule mag gaan.
Advies
Vooreerst merken wij op dat stafhouder Tallon in advies 627 terecht oppert dat alleen de rechter in het kader van een geding bevoegd is om zich uit te spreken over de (juridische) geldigheid en toepasbaarheid van het niet-concurrentiebeding en de verhouding ervan met het principe van vrije keuze van advocaat.
Ons advies zal dan ook niet ingaan op concrete mededingingsrechtelijke of andere juridische bedenkingen betreffende de geldigheid van de clausule; het betreft veeleer een deontologische appreciatie.
Vrije keuze van advocaat
Enerzijds brengen we het beginsel van de vrije keuze van advocaat onder uw aandacht. Zoals u weet is dit van openbare orde. De cliënt heeft het recht om de advocaat van zijn keuze te kiezen, ongeacht de contractuele bedingen die daaraan in de weg zouden staan. De vraag rijst echter of het de advocaat die wordt gekozen door een cliënt, niet kan worden verweten het beding te schenden. Volgens Stevens primeert terecht de keuzevrijheid van de cliënt (J. STEVENS, o.c., 793, nr. 1063.), met andere woorden: het openbaar orde-karakter van de keuzevrijheid betekent dat het recht van de cliënt op vrije keuze van advocaat niet contractueel kan of mag worden beperkt. De geldigheid van artikel … van het beding lijkt ons dan ook in vraag te kunnen worden gesteld.
Opleiding
Anderzijds mag niet uit het oog worden verloren dat de stage een opleiding is, zonder dewelke men geen toegang heeft tot het beroep van advocaat.
Artikel 25, eerste lid van de Codex luidt als volgt:
De stage is de opleiding die de advocaat doorloopt vóór zijn opname op het tableau en die tot doel heeft de advocaat te vormen tot een deskundig en onafhankelijk advocaat, die de deontologie kent, het beroepsgeheim en de essentiële plichten van onafhankelijkheid en partijdigheid eerbiedigt, belangenconflicten vermijdt en zich de beginselen van waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid die de grondslag zijn van het beroep van advocaat, eigen heeft gemaakt
Het behoort tot het wezen van de stage dat de stagemeester ab initio weet dat hij een (mogelijke) concurrent gaat opleiden.
Het is mogelijk dat een advocaat-stagiair na het succesvol beëindigen van de stage verder actief (of verbonden) blijft aan het kantoor van zijn stagemeester, maar dat is helemaal niet wat wordt beoogd met de stage.
Inferieure, afhankelijke positie
Daarnaast kan niet worden betwist dat de advocaat-stagiair zich in een inferieure, afhankelijke positie ten aanzien van zijn stagemeester, bevindt. Het is nu net die positie die ervoor heeft gezorgd dat de reglementering van de stage de laatste decennia sterker werd gereguleerd, ter bescherming van de stagiair.
Uw opmerking omtrent het verbod van bedingen die misbruik maken van de ondergeschikte positie van een van de partijen in een B2B-verhouding is volledig terecht.
Zonder uitspraak te (mogen) doen over de juridische geldigheid van het voorliggende beding, komt het ons erg verregaand en eenzijdig voor.
Besluit
Besluitend kunnen we stellen dat het openbare orde karakter van het beginsel van de vrije keuze van advocaat, de inferieure positie waarin de advocaat-stagiair zich bevindt en die inherent is aan het instituut van de stage, ertoe leiden dat vanuit deontologisch oogpunt een niet-concurrentiebeding moeilijk kan worden verdedigd.
Een dergelijk beding toelaten zou mogelijk een schending van de wet uitmaken (schending van het beginsel van de vrije keuze van advocaat – inbreuk op het W.E.R. betreffende de B2B-verhouding), al komt een uitspraak hierover uitsluitend toe aan de rechter. Mocht dit het geval zijn, dan betekent dit eveneens een deontologische inbreuk. Immers, een schending van de wet brengt een deontologische overtreding met zich mee.
Hoe dan ook komt het ons voor dat een dergelijk beding indruist tegen de geest van de stage en meer bepaald artikel 25 van de Codex.
Volledigheidshalve merken we nog op dat in artikel … de volgende bepaling niet correct is:
X is tevens gemachtigd om bij een inbreuk op voormeld verbod, zelfs van geringe aard, injunctiemaatregelen te vorderen, bij de gerechtelijke of tuchtoverheid, desgevallend op eenzijdig verzoekschrift en onder verbeurte van een dwangsom.
Een advocaat kan een klacht indienen bij de stafhouder, doch het komt hem niet toe injunctiemaatregelen te vorderen.
Tot slot verzet het beroepsgeheim zich tegen de bepaling van artikel …, dat luidt als volgt:
Op eerste verzoek zal de advocaat-stagiair en de onderneming via dewelke hij/zij zijn/haar activiteiten voert (waarvoor hij zich sterk maakt) de jaarlijkse BTW-klantenlisting en alle andere stukken waaruit de omzet tijdens de niet-afwervingsperiode en de identiteit van de afnemer van de diensten blijkt, meedelen aan een onafhankelijke derde, in gemeen akkoord aangeduid, dan wel aangeduid door de Stafhouder of door het bevoegde rechtscollege, die gemachtigd is om enige inbreuk op de bepalingen van dit artikel … na te gaan en, bij vaststelling van inbreuk(en), hierover aan de hand van de ontvangen stukken en informatie beide partijen te informeren.
Jan Meerts
Bestuurder deontologie, tucht en regulering
Stefan Pieters
Bestuurder toegang tot het recht en het beroep