Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 699
De advocaat die optreedt als gerechtelijk mandataris is niet onderworpen aan de witwaspreventieverplichtingen, met uitzondering van de curatoren en de voorlopige bewindvoerders zoals bedoeld in artikel XX. 31, §1 en XX.32, §2 WER.
Het beroepsgeheim van de advocaat is alleen van toepassing wanneer hij optreedt in de hoedanigheid van advocaat. Als de advocaat een gerechtelijk mandaat uitoefent, treedt hij niet op in de uitoefening van een kerntaak als advocaat en wordt hij niet beschermd door het specifieke, sterke beroepsgeheim van de advocaat.
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Vraag
U vraagt of een advocaat in zijn hoedanigheid van gerechtelijk mandataris onderworpen is aan de wet van 18 september 2017 ‘tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten’ (WPW).
Advies
Op vraag van de Orde van Vlaamse Balies (OVB) bevestigde de Cel voor Financiële Inlichtingen (CFI) dat de advocaat in zijn hoedanigheid van gerechtelijk mandataris niet kwalificeert als een onderworpen entiteit onder de WPW. Er rusten dus op hem in die hoedanigheid geen witwaspreventieverplichtingen.
Er geldt wel een uitzondering voor curatoren en voorlopige bewindvoerders zoals bedoeld in artikel XX. 31, §1 en XX.32, §2 van het Wetboek van economisch recht. Hoewel deze gerechtelijke mandatarissen niet kwalificeren als onderworpen entiteiten, rust op hen wel een meldingsplicht ten aanzien van de CFI wanneer ze “bij de uitoefening van hun opdracht of bij de uitoefening van hun beroep geldmiddelen, verrichtingen of feiten vaststellen waarvan zij weten, vermoeden of redelijke gronden hebben om te vermoeden dat ze verband houden met het witwassen van geld of met de financiering van terrorisme” (artikel 79, §2, 2° WPW).
In het voorliggende geval wil ik u er eveneens op wijzen dat het beroepsgeheim van de advocaat alleen van toepassing is wanneer de advocaat optreedt in de hoedanigheid van advocaat, of anders gezegd, bij de uitoefening van zijn kerntaken zoals bepaald door het Grondwettelijk Hof: het vertegenwoordigen, bijstaan of verdedigen in rechte van de cliënt en het verlenen van juridisch advies. Als hij daarentegen een gerechtelijk mandaat uitoefent (zoals in casu het mandaat van bewindvoerder zoals bedoeld in het Burgerlijk Wetboek), treedt hij niet op in de uitoefening van een kerntaak als advocaat en wordt hij dus niet beschermd door het specifieke, sterke beroepsgeheim van de advocaat (zie advies nr. 676 van 19 oktober 2020).
Het is aan meester X in haar hoedanigheid van bewindvoerder om uit te maken of ze een beroep moet doen op artikel 458bis van het Strafwetboek.
Jan Meerts
Bestuurder deontologie, tucht en regulering