Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 69
Beroepsgeheim - advocaat kan gebruik maken van vertrouwelijke elementen van zijn dossier om zijn in rechte betwiste ereloonstaat te verantwoorden
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Ik dank U voor uw brief van 7 maart ll. met in bijlage het arrest van de 1ste Kamer van het Hof van Beroep van Gent, dat een interessant rechtspunt beoordeelt.
Het arrest verdient m.i. wel publicatie, eventueel vergezeld van een bijgevoegde noot om het te situeren.
Het beginsel dat een advocaat mag afstappen van zijn beroepsgeheim indien hijzelf door zijn cliënt wordt aangevallen op strafgebied of burgerlijke aansprakelijkheid, wordt op algemene wijze aanvaard.
Ik verwijs in dat verband naar STEVENS, J., Regels en gebruiken van de advocatuur te Antwerpen, Kluwer, 1977, nr 820.
In casu gaat het niet om een advocaat die wordt aangevallen, doch eigenlijk onrechtstreeks kan men dezelfde redenering volgen.
De advocaat declareert en wordt "aangevallen" door de verzekeringsmaatschappij, die zegt dat hij deze plichten niet vervuld heeft of dat niet blijkt dat hij voor deze plichten een dergelijk honorarium mag in rekening brengen.
Om zich tegen deze "aanval" te kunnen "verweren" zou de advocaat dus een beroep kunnen doen op de vertrouwelijke elementen van het dossier, de procedurestukken, de correspondentie, de nota' s, enz.
In dergelijke omstandigheden wordt door de rechtspraak aanvaard dat het beroepsgeheim moet wijken, wat ter zake ook in verband wordt gebracht met de meerdere bescheiden en stukken, waarover de raad van de Orde beschikte toen zij de taxatiebeslissing heeft uitgebracht en het onbillijke dat erin zou bestaan dat het Hof van Beroep een beoordeling door de raad van Orde, zij het een adviserende beoordeling (ook vaste rechtspraak) zou moeten nazien zonder te kunnen beschikken over de documenten en stukken waarover de raad van de Orde wel heeft beschikt bij zijn advies.
Het paradoxale van het beroepsgeheim is dat de advocaat in dergelijk geval, ook wanneer de wet of de rechtspraak hem het recht geeft inbreuk te plegen op zijn beroepsgeheim, absoluut niet verplicht is om dat ook te doen, maar in dit geval zou dat enkel voor gevolg hebben dat wanneer hij de deontologische norm hoger zou stellen (doch ook deontologisch lijkt hier geen fout aanwezig mochten de stukken voorgelegd worden in deze ereloonbetwisting) hij daardoor het bewijs van zijn prestaties en dus van het terecht cijfer van zijn ereloon niet kan leveren.
Een uiterste acribie op gebied van beroepsgeheim zou dus enkel voor gevolg hebben dat de advocaat zonder bewijs zou overblijven van zijn stellingen.
Vanzelfsprekend zal de advocaat, eventueel in overleg met zijn Stafhouder, een onderscheid maken tussen de geproduceerde stukken, en niet meer voorleggen dan noodzakelijk voor zijn verdediging.
Sommige voor de cliënt bezwarende stukken en omstandigheden zullen, ook in deze situatie, verder van absolute geheimhouding moeten blijven genieten. Een behandeling in raadkamer kan bovendien aangewezen zijn met het oog op de bescherming van het beroepsgeheim.
Stafhouder Jo Stevens
Bestuurder departement deontologie