Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 677
Het mededelingsverbod geldt zowel voor de stafhouder, de opgevolgde advocaat als zijn opvolger ten aanzien van de betrokken cliënt of derden, en dat ongeacht of de procedure voor de CFI is afgerond. Wel bestaat er ruimte voor onderlinge communicatie tussen de stafhouder en de advocaat die de betrokken cliënt bijstaat. Die laatste kwalificeert immers niet als een derde ten aanzien van wie het verbod geldt. Zo kan de stafhouder informatie delen met de advocaat die de betrokken cliënt bijstaat. Daarnaast kan de opgevolgde advocaat zijn opvolger inlichten over het feit dat de CFI zich verzet tegen de uitvoering van de verdachte verrichting. Hij mag zijn opvolger(s) echter niet meedelen dat hij witwasvermoedens heeft gemeld aan de stafhouder(/CFI). De opvolgende advocaat mag aan zijn voorganger, die wel als een derde kwalificeert, echter geen informatie meer meedelen. In elk geval zijn de stafhouder, de opgevolgde advocaat en zijn opvolger te allen tijde gebonden door het mededelingsverbod ten aanzien van de betrokken cliënt en derden.
De vrijgave van de gelden op de rubriekrekening is niet afhankelijk van de beëindiging van de procedure voor de CFI. Indien de CFI zich wil verzetten tegen de uitvoering van een verrichting die verband houdt met het gemelde witwasvermoeden, dan moet ze een beslissing daartoe onmiddellijk na de melding schriftelijk ter kennis brengen van de betrokken advocaat. Zo niet, mogen de gelden op de rubriekrekening worden vrijgegeven, tenzij als er andere redenen zouden zijn (beslag, sekwester, … ).
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Vraag
Mr. X heeft een witwasvermoeden gemeld aan de stafhouder, die mr. X vervolgens opdroeg zich uit het dossier terug te trekken en de gelden op een rubriekrekening te plaatsen. Na verder onderzoek besloot de stafhouder de melding aan de Cel voor Financiële Informatieverwerking (CFI) te bezorgen conform artikel 36, §8 van bijlage 1 bij de Codex Deontologie voor Advocaten (CDA)/artikel 52 van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten (WPW). De CFI heeft de stafhouder laten weten dat het dossier voorlopig geseponeerd werd bij gebrek aan elementen die de verrichtingen konden verbinden met een door de WPW geviseerde criminele activiteit. Inmiddels werd mr. X ook opgevolgd door mr. Y.
Mr. Y wil van de stafhouder vernemen welk gevolg de CFI aan de melding heeft gegeven, zodat die weet of de gelden op de rubriekrekening kunnen vrijgegeven worden om de verrichting te kunnen uitvoeren. De stafhouder heeft mr. Y gewezen op het mededelingsverbod in artikel 41 van bijlage 1 bij de CDA/artikel 55 WPW, dat de stafhouder zou verbieden deze informatie mee te delen aan mr. Y. Deze laatste meent evenwel dat dit verbod niet langer speelt eenmaal de procedure voor de CFI is afgerond.
De betrokken balie vraagt zich of de stafhouder die informatie aan mr. Y als opvolgende advocaat mag meedelen in het licht van het mededelingsverbod in artikel 41 van bijlage 1 bij de CDA/artikel 55 WPW.
In dat verband rijst ook de vraag of de vrijgave van de gelden op de rubriekrekening afhankelijk is van de beëindiging van de procedure voor de CFI.
Advies
Artikel 41 van bijlage 1 bij de CDA, dat de bewoordingen van artikel 55 WPW overneemt, luidt als volgt:1
§ 1. De advocaat, noch zijn medewerkers of stagiairs, evenals de Stafhouder, delen niet [sic] mee aan een betrokken cliënt noch aan derden dat informatie of inlichtingen, zijn, zullen worden of werden verstrekt aan de Stafhouder in overeenstemming met de artikelen 36 of 37, of dat een analyse naar het witwassen van geld of de financiering van terrorisme aan de gang is of zou kunnen worden geopend.
Het verbod bedoeld in het eerste lid is ook van toepassing op de daarin bedoelde mededelingen van informatie of inlichtingen aan de bijkantoren van onderworpen entiteiten gevestigd in derde landen.
§ 2. Wanneer een advocaat, een cliënt tracht te ontraden deel te nemen aan een illegale activiteit is er geen mededeling in de zin van paragraaf 1.
Mededeling aan cliënt
Het artikel laat er geen twijfel over bestaan. Het bepaalt duidelijk dat de advocaat en de stafhouder niet aan de betrokken cliënt of aan derden mogen meedelen dat witwasvermoedens aan de stafhouder(/CFI) werden gemeld, of dat een witwasanalyse aan de gang is of zou kunnen worden geopend. De verwijzing naar de betrokken cliënt duidt erop dat het mededelingsverbod ook geldt voor de opvolgende advocaat.
Als het verboden is aan de betrokken cliënt of aan derden mee te delen dat witwasvermoedens aan de stafhouder(/CFI) werden gemeld, dan is het logischerwijs ook verboden mee te delen dat de procedure voor de CFI is afgerond, want de mededeling van dit laatste veronderstelt de mededeling van het eerste.
Anders dan wat mr. Y beweert, blijft het mededelingsverbod dus gelden zelfs als de procedure voor de CFI is afgerond.
Desondanks lijkt paragraaf 1 wel ruimte te laten voor onderlinge communicatie tussen de stafhouder, de opgevolgde advocaat en de opvolgende advocaat, te meer daar ze toch allemaal gebonden zijn door het mededelingsverbod, en omdat onderlinge communicatie in de praktijk me zelfs onontbeerlijk lijkt.
De advocaat die de betrokken cliënt bijstaat, wordt niet beschouwd als een derde. Niets verhindert dus dat de stafhouder deze advocaat informeert over het gevolg dat de CFI aan het dossier heeft gegeven. Hij kan daaraan toevoegen dat de CFI het dossier nog steeds kan heropenen en waakzaamheid geboden blijft. De stafhouder en de advocaat mogen deze informatie, zoals vastgesteld onder nr. 1.2, niet delen met de betrokken cliënt of met derden. De opgevolgde advocaat staat de cliënt niet langer bij en moet als een derde worden aanzien. Bijgevolg mogen ze aan hem geen verdere informatie meer verstrekken.
In geval van opvolging mag op grond van artikel 56, §2, 4°, b) WPW/artikel 42, §2, b) CDA aangenomen worden dat de opgevolgde advocaat aan de opvolgende advocaat, die niet als een derde mag beschouwd worden, wel informatie mag meedelen. Dat zal in de praktijk ook nodig blijken wanneer de CFI zich op grond van artikel 80 WPW wil verzetten tegen de uitvoering van de verdachte verrichting.
Zoals uiteengezet in nr. 2.1, moet ze de betrokken advocaat daarvan onmiddellijk schriftelijk op de hoogte brengen. Omdat de CFI niet altijd op de hoogte zal zijn van een eventuele opvolging, is het onontbeerlijk dat de opgevolgde advocaat zijn opvolger inlicht dat de CFI zich verzet tegen de uitvoering van de verdachte verrichting. Ook de stafhouder moet dit in voorkomend geval doorgeven aan de opvolgende advocaat.
De uitwisseling van informatie tussen de opgevolgde advocaat en zijn opvolger blijft wel best hiertoe beperkt. Indien immers aanvaard zou worden dat de opvolgende advocaat zijn opvolger(s) tevens mag meedelen dat hij witwasvermoedens aan de stafhouder(/CFI) heeft gemeld, dan zou dat ertoe kunnen leiden dat zijn opvolger(s) niet langer wensen op te treden voor de betrokken cliënt, die dan verstoken blijft van juridische bijstand, ongeacht de vraag of de witwasvermoedens al dan niet gefundeerd waren.
In ieder geval blijven de stafhouder, de opgevolgde advocaat en zijn opvolger te allen tijde gebonden door het mededelingsverbod ten aanzien van de betrokken cliënt en derden.
Blokkering gelden
Wat betreft de blokkering van de gelden op de rubriekrekening, wordt verwezen naar artikel 80 WPW, waarvan de in casu relevante paragrafen luiden als volgt:
§ 1. Wanneer de CFI gevat wordt door een melding van een vermoeden of informatie in toepassing van artikel 79, kan ze zich verzetten tegen de uitvoering van elke verrichting die hierop betrekking heeft.
De CFI bepaalt op welke verrichtingen evenals op welke bankrekeningen het verzet betrekking heeft en brengt haar beslissing onmiddellijk schriftelijk ter kennis van de betrokken onderworpen entiteiten.
§ 2. Het verzet bedoeld in paragraaf 1 verhindert de uitvoering van de verrichtingen die er het voorwerp van zijn, tijdens maximaal vijf werkdagen te rekenen vanaf de kennisgeving.
Indien de CFI van oordeel is dat de maatregel bedoeld in het eerste lid moet worden verlengd, meldt zij dit onverwijld aan de procureur des Konings of aan de federale procureur die de passende beslissing neemt. Indien binnen de termijn bedoeld in het eerste lid, geen beslissing ter kennis is gebracht van de onderworpen entiteiten, mogen deze entiteiten de verrichting(en) uitvoeren die het voorwerp zijn van de beslissing.
Indien de CFI zich dus wil verzetten tegen de uitvoering van een verrichting die verband houdt met het gemelde witwasvermoeden, dan moet ze een beslissing daartoe onmiddellijk na de melding schriftelijk ter kennis brengen van de betrokken advocaat. Zo niet, mogen de gelden op de rubriekrekening worden vrijgegeven, behoudens indien er andere redenen zouden zijn (beslag, sekwester, … ).
Daarom adviseer ik de stafhouder:
- Mr. Y vertrouwelijk in te lichten over het gevolg dat de CFI aan de melding heeft gegeven. Mr. Y mag deze informatie echter niet delen met de cliënt en moet daarenboven waakzaam blijven.
- Mr. Y in te lichten dat de gelden op de rubriekrekening mogen worden vrijgegeven, behoudens indien er andere redenen zouden zijn (beslag, sekwester, … ).
Jan Meerts
Bestuurder Deontologie, tucht en regulering
1 Paragraaf 1 bevat een dubbele ontkenning. In het licht van artikel 55 WPW dient het woord “niet” evenwel te worden weggedacht.