Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 666
Er bestaat geen absoluut verbod om op te treden tegen een vroegere cliënt. Voor elke zaak moet in concreto worden nagegaan of dit optreden een (potentiële) schending van het beroepsgeheim met zich meebrengt en of de advocaat volledig onafhankelijk kan optreden zonder dat er sprake is van tegenstrijdige belangen. Als partijdige raadsman dient de advocaat de belangen van zijn cliënt maximaal te behartigen. Wanneer een advocaat in de ene zaak optreedt voor een bepaalde persoon of vennootschap en in een andere zaak tegen die persoon/vennootschap, bestaat het gevaar dat hij - omwille van de vroegere vertrouwensrelatie - in de nieuwe zaak niet voluit gaat en derhalve onvoldoende onafhankelijk zal zijn om de belangen van zijn nieuwe cliënt optimaal te verdedigen of dat hij bij het behartigen van de nieuwe zaak het beroepsgeheim schendt omdat hij vertrouwelijke informatie kan gebruiken die hij heeft verworven in zijn vroegere cliëntrelatie.
Gelet op de beëindiging van élke samenwerking, gaat het om de situatie waarin een advocaat optreedt tegen een vroegere cliënt (artikel 7 van de Codex) en niet om het geval dat de advocaat tegelijkertijd optreedt voor en tegen een cliënt. In dat opzicht is artikel 8 van de Codex niet van toepassing, daar het die laatste hypothese viseert.
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Vraag
U vraagt mijn advies met betrekking tot volgende problematiek.
Mr. X van uw balie was jarenlang een van de vaste advocaten van Bank A. De samenwerking betrof zowel commerciële als particuliere kredieten. De twee diensten hebben een afzonderlijke directie.
Op 11 oktober 2018 beëindigde Bank A de samenwerking in de professionele dossiers, omdat er minder dossiers zouden zijn, Bank A nog enkel wenst samen te werken met advocaten uit de provinciehoofdsteden, …
De samenwerking in de particuliere dossiers werd niet opgezegd.
Mr. X vroeg expliciet aan Bank A of hij vanaf 11 oktober 2018 in nieuwe dossiers kon optreden tegen Bank A. Het diensthoofd zou hiertegen geen bezwaar hebben gehad omdat er geen contractuele band bestaat tussen de bank en de advocaat.
Begin oktober 2019 werd mr. X geraadpleegd door een onderneming voor een betwisting inzake door Bank A opgezegde kredieten en een vordering van de bank betreffende de wederbeleggingsvergoeding. Op 20 november 2019 schreef mr. X Bank A hiertoe aan.
Bij brief d.d. 5 december 2019 deelt de heer B van Bank A aan mr. X mee dat het vertrouwen in de lopende samenwerking betreffende particuliere kredieten geschokt is door zijn optreden tegen Bank A in het dossier van het ondernemingskrediet en de wederbeleggingsvergoeding. Bank A vindt het ongepast en stelt dat het niet strookt met het algemeen beleid met betrekking tot outside counsel management van A Groep. Slechts met uitdrukkelijke toelating kunnen advocaten die voor haar optreden onder bepaalde voorwaarden in andere zaken tegen een A entiteit optreden. Bovendien meent Bank A dat het optreden van mr. X niet strookt met zijn deontologische verplichtingen zoals bepaald in de Codex Deontologie voor Advocaten.
De heer B wijst erop dat mr. X door zijn jarenlang optreden voor Bank A inzake invorderingen van ondernemingskredieten, kennis heeft verworven die relevant zou kunnen zijn in het voorliggend dossier tegen Bank A. De know how en inside kennis aanwenden tegen Bank A betekent voor die laatste een volledige vertrouwensbreuk in hun samenwerking betreffende particuliere kredietinvorderingen. Bank A beëindigt dan ook elke samenwerking met mr. X en zijn kantoor. Daarnaast vraagt zij dat mr. X zijn tussenkomst in het voorliggende dossier van het ondernemingskrediet en de wederbeleggingsvergoeding beëindigt.
Op 5 december 2019 stelt mr. X u hiervan in kennis en meent dat hem niets te verwijten valt. De problematiek van de wederbeleggingsvergoeding heeft volgens hem niets te maken met zijn beroepsgeheim. Bovendien zou er geen sprake zijn van een belangenconflict omdat de bank sinds 11 oktober 2018 de samenwerking in de ondernemingskredieten heeft stopgezet.
Bij brief van 26 december 2019 bericht u aan Bank A dat er geen deontologisch bezwaar lijkt te zijn dat mr. X tegen Bank A optreedt in een dossier van professionele kredieten. A heeft de samenwerking zelf stopgezet en daardoor aangegeven dat zij een andere advocaat met die professionele dossiers zal gelasten. Zolang er geen nauwe verbondenheid bestaat tussen het concrete dossier waarin mr. X optreedt tegen Bank A en een ander dossier dat hij vroeger voor Bank A heeft behandeld, ziet u geen risico op een schending van zijn beroepsgeheim of van de plicht tot onafhankelijkheid.
Uit uw brief van 24 februari 2020 aan de heer B begrijp ik dat hij uw standpunt zoals verwoord in uw brief d.d. 26 december 2019 betwist. Die brief van de heer B werd mij echter niet bezorgd, net zoals uw brief d.d. 24 februari 2020 aan mr. X. Desondanks zal ik u toch reeds volgend advies verlenen, weliswaar onder voorbehoud van eventuele bijkomende essentiële informatie uit de brief van de heer B aan u.
Bijkomende vraag:
U heeft nog enkele vragen en bedenkingen bij de interpretatie van artikel 8 van de Codex in het kader van mijn advies van 30 maart ll. Zo stelt u dat die bepaling geen enkele reële betekenis kan hebben wanneer als principe wordt aanvaard dat de in de loop van de samenwerking opgedane kennis van bepaalde technieken en systemen in het algemeen al voldoende zou zijn om te besluiten tot een inbreuk op het beroepsgeheim.
Verder vraagt u waaruit blijkt dat de knowhow van de advocaten van Bank A van dien aard is dat die uitsluitend via Bank A kan verworven worden en niet via om het even welk ander kanaal. De bank toont volgens u niet aan dat haar kans om de procedure te winnen dermate bedreigd zou worden wanneer de tegenpartij een beroep doet op een ex-advocaat van de bank.
Advies
Voorafgaand merk ik op dat wanneer Bank A bezwaar opperde tegen het optreden van mr. X (bij brief van 5 december 2019), hij nog raadsman was van Bank A, zij het wel uitsluitend voor de invordering van particuliere kredieten, terwijl de discussie is ontstaan naar aanleiding van een betwisting betreffende een wederbeleggingsvergoeding in het kader van een professioneel krediet. Bij diezelfde brief heeft Bank A elke samenwerking met mr. X en zijn kantoor beëindigd (voor de particuliere dossiers) en werd hem tevens verzocht zich te laten opvolgen als raadsman van de BVBA C in het dossier tegen Bank A.
Het advies betreft dan ook de vraag of mr. X verder mag optreden voor de BVBA C in een geschil tegen Bank A of anders gesteld: is er sprake van een belangenconflict in hoofde van mr. X?
Een van de fundamentele waarden van het beroep van advocaat is dat de advocaat het beroepsgeheim waarborgt en geen tegenstrijdige belangen behartigt.
Er bestaat geen absoluut verbod om op te treden tegen een vroegere cliënt. Voor elke zaak moet in concreto worden nagegaan of dit optreden een (potentiële) schending van het beroepsgeheim met zich meebrengt en of de advocaat volledig onafhankelijk kan optreden zonder dat er sprake is van tegenstrijdige belangen. Als partijdige raadsman dient de advocaat de belangen van zijn cliënt maximaal te behartigen. Wanneer een advocaat in de ene zaak optreedt voor een bepaalde persoon of vennootschap en in een andere zaak tegen die persoon/vennootschap, bestaat het gevaar dat hij - omwille van de vroegere vertrouwensrelatie - in de nieuwe zaak niet voluit gaat en derhalve onvoldoende onafhankelijk zal zijn om de belangen van zijn nieuwe cliënt optimaal te verdedigen of dat hij bij het behartigen van de nieuwe zaak het beroepsgeheim schendt omdat hij vertrouwelijke informatie kan gebruiken die hij heeft verworven in zijn vroegere cliëntrelatie.
Omwille van de vertrouwensrelatie tussen de advocaat en de cliënt is het vaak aldus moeilijk denkbaar dat een advocaat in de ene zaak optreedt voor een bepaalde partij en in een andere zaak tegen die partij, zelfs wanneer beide zaken helemaal niets met elkaar te maken hebben.
Het is dan ook noodzakelijk om na te gaan dat geen informatie uit de vroegere dossiers – die op zich mogelijk niets te maken hebben met de huidige zaak – thans invloed zou kunnen hebben bij de behandeling van de nieuwe zaak. De perceptie van de cliënten (de vroegere en de huidige) is hierbij niet zonder belang. Wanneer een advocaat optreedt tegen een vroegere cliënt zou dit kunnen gepercipieerd worden als een schending van de vertrouwensband of zou de vrees kunnen bestaan dat de advocaat in de nieuwe zaak bepaalde informatie aanwendt die hij destijds heeft verworven. De advocaat zal dan ook geen zaak aannemen van een nieuwe cliënt indien de geheimhouding van de inlichtingen die hij van een vroegere cliënt heeft verkregen, dreigt te worden aangetast. Een dreiging is voldoende.
Dit laatste is alleszins duidelijk aan de orde. Bank A stelt in haar brief van 5 december 2019:
“U weet als advocaat die jarenlang opgetreden is voor invorderingen van ondernemingskredieten dat de betwisting die u thans voert voor een professionele kredietnemer precies betrekking heeft op een materie die u van binnenuit Bank A Kredietinvorderingen maar al te goed kent. Deze know how en inside kennis van Bank A thans aanwenden tegen A betekent dan ook een volledige vertrouwensbreuk voor Bank A die nog steeds vertrouwen in u stelde voor particuliere kredietinvorderingen.”
Het feit dat Bank A dit oppert, volstaat reeds om mr. X te verbieden om verder op te treden voor de BVBA C in het dossier tegen Bank A. Het komt mij immers niet vreemd voor dat Bank A vreest dat mr. X de inside kennis die hij verworven heeft door meer dan 30 jaar de belangen van de bank te behartigen, zou kunnen gebruiken in de verdediging van zijn nieuwe cliënt tegen haar. Een effectieve schending van het beroepsgeheim is niet vereist. Justice must not only be done, but must also be seen to be done.
Bijkomend advies:
Vooreerst merk ik op dat het voorliggend geschil de vraag betreft of mr. X verder mag optreden voor de BVBA C in een geschil tegen Bank A. Gelet op de beëindiging van élke samenwerking met mr. X en zijn kantoor, gaat het om de situatie waarin een advocaat optreedt tegen een vroegere cliënt (artikel 7 van de Codex) en niet om het geval dat de advocaat tegelijkertijd optreedt voor en tegen een cliënt. In dat opzicht is artikel 8 van de Codex niet van toepassing, daar het die laatste hypothese viseert.
Mocht u van oordeel zijn dat artikel 8 toch van toepassing zou zijn, geef ik u kort mijn volgende bedenkingen mee met betrekking tot het optreden voor en tegen zogenaamde institutionele procedeerders.
Hoewel artikel 8, eerste zin van de Codex een uitzondering is op de regel dat de advocaat niet tegelijk voor en tegen een cliënt kan optreden, wijs ik u op de tweede zin van die bepaling die deels overeenstemt met de bepaling van artikel 7: “Alleszins zal de advocaat zich dan ook onthouden van verder op te treden indien zijn tussenkomst gepaard zou gaan met een inbreuk op zijn beroepsgeheim of zijn onafhankelijkheid.” (eigen markering)
Dit laatste moet geval per geval worden beoordeeld. Zoals u weet volstaat het dat het beroepsgeheim en de onafhankelijkheid van de advocaat dreigen of lijken aangetast te worden door zijn optreden. Een effectieve inbreuk is niet vereist. Justice must not only be done, but must also be seen to be done. In casu dreigt minstens of komt het Bank A voor dat mr. X zijn beroepsgeheim zal schenden of schendt. Aangezien ik niet over de concrete procedurestukken beschik en evenmin op de hoogte ben van de precieze informatie die mr. X destijds heeft verworven en nu zou kunnen aanwenden of aanwendt, kan ik enerzijds niet oordelen of het zou gaan om kennis van ‘bepaalde technieken en systemen in het algemeen’ zoals u suggereert, dan wel of het om meer specifieke, inhoudelijke informatie gaat. Anderzijds kan ik bij gebrek aan concrete stukken evenmin nagaan of er al dan niet effectief sprake zou zijn van de schending van het beroepsgeheim. Maar zoals gezegd is dit niet vereist. Het volstaat dat die vrees bestaat in hoofde van Bank A.
Wanneer de bank na meer dan 30 jaar deels de samenwerking beëindigt (vooraleer het tot de voorliggende vertrouwensbreuk kwam) en dit om redenen die niet de persoon van mr. X lijken te betreffen (minder dossiers, de bank wenste enkel nog samen te werken met advocaten uit de provinciehoofdsteden, …), komt het mij niet voor dat Bank A lichtzinnig of zelfs te kwader trouw dergelijke bewering zou aanvoeren en bovendien de resterende samenwerking onmiddellijk beëindigt.
Maar ik wil mijn vorig advies nuanceren. Op basis van de gegevens die u mij verstrekt hebt, handhaaf ik wel mijn advies omdat ik van oordeel ben dat niet aangetoond wordt dat er geen risico bestaat dat het beroepsgeheim niet zou worden geschonden.
Als er echter volgens u aanwijzingen zouden zijn waaruit men kan afleiden dat er geen enkel risico bestaat dat mr. X zijn beroepsgeheim zou schenden, gelet op het feit dat hij aantoont:
- dat het dossier van de BVBA C niets te maken heeft met dossiers die hij eerder voor de bank behandelde,
- of (niet cumulatief) dat de inhoud ervan alleszins geen risico inhoudt dat hij vertrouwelijke informatie die hij van de bank ontving in het kader van zijn dienstverlening als advocaat, en die dus gedekt is door het beroepsgeheim, zou gebruiken, dan zou mr. X wel verder kunnen optreden.
Alex Tallon
Bestuurder deontologie