Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 665
De advocaat moet zijn beroep op deskundige wijze uitoefenen met eerbiediging van zijn kern- en integriteitswaarden. Het niet nakomen van de plicht tot toewijding en diligentie kan een deontologische inbreuk uitmaken en een tuchtrechtelijk onderzoek verantwoorden. De stafhouder dient dit soeverein geval per geval te beoordelen. Vastgelegde parameters of criteria zijn hiervoor niet voorhanden. Juridische fouten of vergissingen hoeven niet noodzakelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar te zijn Het niet overmaken van het dossier aan de opvolger, het niet informeren van de cliënt, het niet uitvoeren van een procedurele handeling, … zijn wel gronden voor een (zware) tuchtrechtelijke veroordeling.
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Vraag
Een stafhouder wordt geconfronteerd met volgende casus.
Een cliënt beklaagt zich bij u over zijn advocaat omdat die gedurende vier jaar hem in het ongewisse heeft gelaten over een strafklacht lastens X, hij hem niet heeft bijgestaan in een procedure voor de rechtbank betreffende de overname van een vennootschap, hem niet heeft geïnformeerd over de procedure in graad van beroep en hij zijn dossiers niet (meteen) heeft overgemaakt aan zijn opvolger.
De cliënt meent dat hierdoor zijn recht van verdediging en zijn belangen werden geschonden.
Op 21 januari 2020 zou de advocaat aan zijn cliënt zijn fouten hebben toegegeven en voorgesteld hebben om de provisie terug te betalen.
De advocaat zou aangifte hebben gedaan van het schadegeval bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Hij zou aan zijn cliënt bevestigd hebben dat hij in 2015 van hem mandaat heeft gekregen om een strafklacht in te dienen en dat hij dit niet heeft gedaan.
De advocaat zou – indien hij fouten heeft gemaakt – zijn verantwoordelijkheid opnemen. Hij meent dat voor de cliënt de beste oplossing kan komen via zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering.
U stelt mij volgende vragen:
- vanaf wanneer kan de stafhouder besluiten tot een inbreuk op de plicht tot behoorlijke beroepsuitoefening en professionele toewijding in de zin van de Codex en artikel I.8.25° van het Wetboek van Economisch Recht?
- welke parameters moet de stafhouder hiervoor in acht nemen?
- welke sanctie wordt hieraan het best gekoppeld?
- is het aangewezen om bij de minste twijfel een tuchtonderzoek te openen?
- of komt het vooral toe aan de rechtbank om dit te beoordelen?
Advies
Vooreerst merk ik op dat artikel 1 van de Codex bepaalt dat de advocaat zijn beroep op deskundige wijze uitoefent met eerbiediging van zijn kern- en integriteitswaarden. Toewijding en diligentie zijn dan ook essentiële plichten van de advocaat tegenover zijn cliënt. Toewijding betekent dat hij zijn dossier grondig moet onderzoeken, daarvoor de nodige tijd moet uittrekken, opzoekingen verrichten, wetswijzigingen opvolgen, … De advocaat moet zijn cliënt ook op de hoogte houden van zijn dossier, hem informatie verschaffen, zijn instructies opvolgen (uiteraard met de nodige onafhankelijkheid ten aanzien van zijn cliënt), zijn brieven beantwoorden, …
Toewijding brengt diligentie met zich mee. Zo zal de advocaat afspraken, termijnen en dergelijke nauwgezet agenderen, zijn zaken voortdurend opvolgen, zorgen dat de nodige (procedurele) handelingen worden gesteld, … (J. STEVENS, Advocatuur. Regels & deontologie, Mechelen, Kluwer, 2015, 980, nr. 1251.)
Het niet-nakomen van de plicht tot toewijding en diligentie kan een deontologische inbreuk uitmaken en een tuchtrechtelijk onderzoek verantwoorden. De stafhouder dient dit soeverein geval per geval te beoordelen. Vastgelegde parameters of criteria zijn hiervoor niet voorhanden. Juridische fouten of vergissingen hoeven niet noodzakelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar te zijn (J. STEVENS, o.c., 985, nr. 1256.). De tuchtrechtspraak leert dat het niet overmaken van het dossier aan de opvolger, het niet informeren van de cliënt, het niet uitvoeren van een procedurele handeling, … gronden zijn voor een (zware) tuchtrechtelijke veroordeling.
De feiten die u hier voorlegt, lijken mij – zonder het concrete dossier te kennen – wel het openen van een tuchtonderzoek te rechtvaardigen. Het komt mij voor dat het in casu gaat om een inbreuk op de diligentieplicht met een ernstige aantasting van het vertrouwen dat de cliënt in zijn advocaat vermag te hebben, tot gevolg. Het vergoeden van de schade van de cliënt, zij het minnelijk, zij het na het voeren van een aansprakelijkheidsprocedure voor de rechtbank, belet niet het instellen van een tuchtprocedure. Dit laatste heeft immers niet het herstel van de schade van de cliënt tot voorwerp.
Alex Tallon
Bestuurder deontologie