Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 643
De advocaat mag zijn cliënt niet inlichten over het vermoeden van witwassen en de aangifte bij de CFI.
Door het opnemen van een passage over het vermoeden van witwassen en de aangifte bij de CFI in conclusies, schendt de advocaat zijn beroepsgeheim. Artikel 70, § 1 van de Codex sluit de modalisering van het beroepsgeheim uit.
Dominique Dombret
Merve Köse
Vraag
Voor de feiten van de zaak waarmee u als witwasverantwoordelijke van balie X en uw stafhouder worden geconfronteerd, verwijs ik naar mijn brief van 15 mei ll. [advies 642, zie onderaan deze pagina]. Het dossier kent een verder verloop.
Intussen werd bij de CFI aangifte gedaan van het vermoeden van het witwassen van geld.
De discussie tussen de raadslieden blijft hoog oplopen.
Mr. X heeft in het kader van de lopende procedure in zijn conclusies passages opgenomen betreffende het vermoeden van witwassen, de aangifte bij de CFI en dergelijke. De stafhouder is van oordeel dat dit in strijd is met de plicht tot geheimhouding die rust op de raadslieden.
Verder schrijft u dat alle advocaten in het dossier hun cliënt hebben ingelicht (zowel mr. X, mr. Y als mr. Z).
De stafhouder gaat mr. X verplichten de passages uit de conclusies te halen. U vraagt of er zich nog andere sancties opdringen.
Advies
Vooreerst wijs ik u op artikel 41, §1, eerste lid van bijlage 1 bij Afdeling III.1.2 Witwaspreventie van de Codex Deontologie voor Advocaten:
“De advocaat, noch zijn medewerkers of stagiairs, evenals de Stafhouder, delen niet mee aan een betrokken cliënt noch aan derden dat informatie of inlichtingen, zijn, zullen worden of werden verstrekt aan de Stafhouder in overeenstemming met de artikelen 36 of 37, of dat een analyse naar het witwassen van geld of de financiering van terrorisme aan de gang is of zou kunnen worden geopend.”
Deze bepaling werd door mr. X, mr. Y en mr. Z geschonden, gezien zij hun cliënt hebben ingelicht over het vermoeden van witwassen en de aangifte bij de CFI. Gelet op deze manifeste schending van de witwasverplichtingen, adviseer ik dat de stafhouder hen een verbod kan opleggen om nog verder op te treden in die zaak en een tuchtonderzoek kan openen.
Wat de schending van het beroepsgeheim betreft, merk ik op dat de cliënt zijn raadsman toestemming kan geven om bepaalde geheime informatie te openbaren. Het is me echter niet duidelijk of de cliënt van mr. X hem wel degelijk toelating heeft gegeven om de vertrouwelijke informatie over de witwaskwestie op te nemen in de conclusies. Ongeacht het antwoord op die vraag, verwijs ik naar artikel 70, § 1 van de Codex, volgens hetwelk de advocaat zich in alle omstandigheden aan de naleving van het beroepsgeheim houdt. Mijns inziens impliceert de bewoording ‘in alle omstandigheden’ de uitsluiting van de modalisering van het beroepsgeheim. Dit betekent dat mr. X mogelijk zijn beroepsgeheim zou geschonden hebben door de opname van de bewuste passages in zijn conclusies, ook al zou zijn cliënt hiermee ingestemd hebben.
Ik besluit dan ook dat het mij aangewezen lijkt een tuchtonderzoek te openen naar de drie confraters en hen alle drie te verbieden verder op te treden in dit dossier wegens niet-naleving van de witwasregelgeving.