Ga verder naar de inhoud

Deontologie-advies Advies 62

Door de raad van de Orde getaxeerde staat van erelonen en kosten - beoordeling in concreto door de rechtbank - geen principiële beslissing

Dominique Dombret

Jurist deontologie
Dominique Dombret

Merve Köse

Jurist deontologie
Merve Köse

Deel dit artikel

Ik dank U voor uw brief van 28 juni ll. met het vonnis en het advies van de raad van de Orde in bijlage, en kan U als volgt van advies dienen:

U stelt dat het advies van de balie in verband met de kosten en erelonen niet gevolgd werden door de rechtbank en dat moet nagegaan worden of beroep kan aangetekend worden en eventueel zelfs voorziening in cassatie teneinde positievere principearresten te bekomen.

Het komt mij echter voor na ontleding van de beide overgemaakte stukken dat hier bezwaarlijk sprake kan zijn van principebeslissingen behoudens misschien over enkele kleine details.

Wat betreft de kosten is het zo (wat ook reeds door de raad van de Orde was vastgesteld) dat de staat niet is gespecificeerd wat de kosten betreft met aanduiding van het aantal aangerekende brieven, procedurestukken, dossierkosten, fotokopieën, e.d.m., en zulks zelfs niet na uitdrukkelijk verzoek daartoe.

De raad is echter tot de vaststelling gekomen in zijn advies dat rekening houdend met de omvang van de prestaties en de aard en de moeilijkheidsgraad van het dossier uitgaande van een vergelijk met andere dossiers, de kostenstaat ten bedrag van 88.950 BEF niet overdreven is.

M.i. heeft de rechtbank te L terecht daarop geantwoord dat de kosten, wanneer ze afzonderlijk in rekening worden gebracht in een ereloonstaat, wel degelijk moeten overeenkomen met een objectieve afrekening van werkelijke onkosten en geen enkel verband moeten hebben met de moeilijkheidsgraad van een dossier noch met de omvang van de prestaties van de advocaat.

De kosten zijn immers de kosten onafhankelijk van de vraag of het een moeilijk of een gemakkelijk dossier is, of er grote of kleine belangen op het spel staan.

De rechtbank is dan overgegaan tot het natellen van de getypte bladzijden en kwam niet op het cijfer opgegeven door de betrokken advocaat.

Bij gebreke aan duidelijke en objectieve opgave en de berekeningswijze heeft de rechtbank de kosten ex aequo et bono bepaald op 70.000 BEF en ik meen dat dit niet onredelijk is.

Indien de kosten afzonderlijk moeten worden aangerekend, moeten ze ook kunnen gespecificeerd en bewezen worden. Wanneer dat niet gebeurt, heeft de rechtbank alle vrijheid om hier ex aequo et bono een bedrag te bepalen.

Het gaat dus zeker niet op een principebeslissing.

Wat betreft de erelonen, merkt de rechtbank vooreerst op dat in de declaratie geen gewag is gemaakt van het feit dat het ereloon zou berekend zijn door een procentuele toepassing op het resultaat en er wordt gesteld dat dit slechts achteraf aldus wordt uitgelegd.

Ik neem aan dat deze vaststelling met de werkelijkheid overeenkomt en dat de staat als dusdanig geen berekeningswijze opgeeft en niet verwijst naar enige procentuele schaal.

De raad van de Orde heeft in zijn advies verwezen naar de richtlijnen van de Nationale Orde van Advocaten, maar ondertussen waren deze richtlijnen reeds ingetrokken door de Nationale Orde, zodat deze verwijzing naar de voormalig van kracht zijnde richtlijnen bezwaarlijk richtinggevend kan zijn.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de zogenaamde betwiste prestaties, nl. die prestaties die betrekking hadden op de periode na 17 september, op welk moment de cliënt zijn niet akkoord met de handelingen van zijn advocaat had laten kennen, niet in rekening kunnen gebracht worden en dat die eventueel moeten door de ouders worden gehonoreerd en dat dus in principe voor deze prestaties een bedrag in mindering moet gebracht worden op de ereloonstaat.

Het lijkt mij, uit principieel oogpunt, correct dat wanneer een advocaat prestaties verricht waarmee zijn cliënt zich uitdrukkelijk niet akkoord verklaart, hij deze prestaties, zelfs al zijn ze bedoeld voor het heil van de cliënt zelf, niet in rekening kunnen worden gebracht, des te meer omdat de Vrederechter uiteindelijk beslist heeft dat er geen maatregelen tegenover de cliënt van Mr. X moesten genomen worden, deze cliënt er zich steeds tegen verzet heeft en het zijn ouders waren die de procedure hebben ingesteld door de tussenkomst van het Openbaar Ministerie.

In het advies van de raad van de Orde wordt gesteld dat alleszins de advocaat door de wijze van de berekening van het percent op de waarde van het geschil geen afzonderlijke vergoeding heeft gevraagd voor de betwiste prestaties.

Dat is echter uit het oog verliezen dat enerzijds in de staat geen percentageberekening voorkomt en de rechtbank vaststelt dat het een uitleg is die maar achteraf is gekomen, en anderzijds dat deze prestaties wel degelijk in de staat waren opgenomen als behorend tot die prestaties waarvoor de vergoeding werd gevraagd.

De stelling van de rechtbank dat deze prestaties op dat bedrag in mindering moeten gebracht worden, lijkt dus wel coherent.

Ik zou het een beslissing in concreto uitgaande van dit geval willen noemen en geenszins een principiële beslissing.

Vervolgens stelt de rechtbank dat het bedrag van de erelonen toch wel bijzonder hoog was bepaald en dat enerzijds wordt gesteund op al de prestaties en anderzijds toch deze ereloonstaat wordt gerechtvaardigd door een percentageberekening op het bereikt resultaat.

Wat dit laatste betreft, meent de rechtbank dat dit resultaat moeilijk te bepalen is nu het inderdaad nog niet definitief was verworven op het moment dat de advocaat werd opgevolgd.

Deze opmerking is vanzelfsprekend juist, maar anderzijds kan er toch wel van een evolutief-definitief resultaat gesproken worden omdat de som waartoe door de activiteit van Mr. X de vergoeding was gestegen, op een bepaald moment reeds y BEF bereikt had en daarop verder is gebouwd door zijn opvolger.

Dit wordt door de rechtbank, pag. 10 - 3° alinea, ook erkend waar wordt gesteld dat de tussenkomst van de tweede raadsman zich hoofdzakelijk heeft gesteund op het werk verricht door eiser, zowel met betrekking tot de aansprakelijkheidsvraag als met betrekking tot de reeds gevoerde berekeningen en onderhandelingen voor de schade-eis.

Dus is stellen dat het resultaat moeilijk te bepalen is omdat het nog niet definitief was, eigenlijk te kort komen aan de werkelijkheid en ook aan de interne logica van het vonnis.

Verder houdt de rechtbank zich bezig met de vraag of kan gerekend worden op 25.000.000 BEF, terwijl als bereikt resultaat slechts 17.000.000 BEF wordt weerhouden.

De volgende overweging van de rechtbank is wat onduidelijk omdat de rechtbank zelf het probleem niet oplost. Ze stelt:

' De berekening van het ereloon op basis van een 'waarde van het geschil' van 25.000.000 BEF is derhalve zeer subjectief (Dienen de interesten er bij geteld te worden of niet? Gaat het om de vordering of om het verkregen bedrag?).'

Dat is iets wat de rechtbank had moeten oplossen, tenzij juist in de staat en in de opvolgende procedure nooit duidelijk is geworden hoe deze berekening van het resultaat uiteindelijk is geschied. Dan is er sprake van een gebrek aan het in staat stellen van de ereloonstaat en van de eis als dusdanig lopende de procedure.

In werkelijkheid moet er een keuze gemaakt worden en moet bepaald worden of de interesten begrepen zijn in de berekeningswijze en/of het gaat om de vordering zoals ze gesteld wordt of om het bedrag zoals het verkregen werd of althans het resultaat dat reeds behaald was op het ogenblik dat Mr. X werd opgevolgd en zijn opvolger verder gebouwd heeft in de procedure en onderhandelingen op hetgeen hij reeds had bekomen.

Hier zou men dus kunnen stellen dat indien deze kwestie degelijk aan de orde zijn gekomen in de conclusies, de rechtbank niet getrancheerd heeft op een juiste wijze, maar, zoals gezegd, bezit ik de conclusies niet en kan ik mij daarover niet uitspreken.

Ik verwijs ook naar pag. 5, voorlaatste alinea van het vonnis, waar wordt opgemerkt door de rechtbank dat ze niet kan achterhalen hoeveel en wanneer uiteindelijk in totaal, interesten inbegrepen, is uitbetaald nu hierover geen enkel stuk wordt neergelegd door de partijen en zij in hun respectieve conclusies verschillende bedragen hanteren.

Het gaat dus hier om een concrete beslissing terzake en het is niet evident dat hier aspecten aan bod komen die tot een principiële uitspraak noopten.

Een verder middel, wat m.i. eerder gevaarlijk is, is dat de rechtbank stelt dat de vragen des te groter zijn nu vastgesteld moet worden dat de advocaat 10 jaar lang geen enkel gedetailleerde tussentijdse staat heeft opgemaakt en geen enkele provisie heeft gevraagd, ook niet na de eerste uitbetaling van 1.000.000 BEF door de Belgische Staat in 1991.

De rechtbank besluit terecht dat dergelijke houding de misverstanden bevordert en de indruk geeft van een arbitraire ereloonbepaling bij het einde van het dossier.

Ik verwijs in dat verband naar een arrest van het Hof van Beroep van Antwerpen, 1ste kamer van 30 maart 1998, gerelateerd in tableau 1997-98, nr 4 van augustus 1998.

Een eventueel beroep in deze zaak zou dus wel eens voor gevolg kunnen hebben dat het middel dat de rechtbank hier opwerpt, blijkbaar van ambtswege, maar waaraan geen concreet gevolg wordt verbonden, verder uitgewerkt zou worden.

De rechtbank bepaalt dan zelf zonder verdere omslag of beredenering het ereloon, zijnde een vermindering ex aequo et boni met 15%.

Er zijn dus m.i. in dit vonnis weinig principiële knopen doorgehakt en of er een meer positief principearrest zou kunnen bekomen worden lijkt mij vraagwaardig.

Vanzelfsprekend is het zo dat het advies van de raad van de Orde een advies is en dat de rechtbank daardoor niet gebonden is.


Stafhouder Jo Stevens
Bestuurder departement deontologie

Ook interessant

Advies 552

Meer lezen

Advies 546

Meer lezen

Gerelateerd nieuws

Deze berichten verschenen recent:
Deontologie

Inzicht in nationale risicoanalyse witwaspreventie

De Cel voor Financiële Informatieverwerking (CFI) heeft de nationale risicoanalyse over witwassen van geld, financiering van terrorisme en de proliferatie van massavernietigingswapens samengevat voor alle entiteiten die onder de witwaspreventiewet vallen. Deze samenvatting is daarom ook van belang voor advocaten. Ze biedt u een goed inzicht in de actuele risico’s, waardoor u uw eigen risicoanalyses daarop kunt afstemmen.

Meer lezen
Deontologie Podcast

Podcast Ten Gronde: F*Q deontologie

In een boeiende aflevering van de podcast Ten Gronde, gemodereerd door bestuurder Jan Meerts, wordt de deontologie kritisch in vraag gesteld, met een focus op de veranderende landschappen van ethiek en praktijk. Mr. Eva Raepsaet, stafhouder Luk Delbrouck en vice-stafhouder Frank Judo betreden de arena om te debatteren over de ethiek en de grenzen van het beroep.

Deze podcast biedt een unieke kans om diepgaand inzicht te krijgen in de ethiek en de moderne ontwikkelingen van het beroep. Luister alsof u er zelf bij was!

Meer lezen
Deontologie Rechten van de mens

Het Federaal Instituut voor de Rechten van de Mens: een steun voor klokkenluiders

Recente wetten versterken de bescherming van klokkenluiders in Belgische privébedrijven en de federale publieke sector. Deze wetten, voortkomend uit een Europese richtlijn, bieden niet alleen bescherming maar ook diverse vormen van ondersteuning via het onafhankelijke Federaal Instituut voor de Rechten van de Mens (FIRM). Advocaten en advocatenkantoren die geïnteresseerd zijn in de verdediging van klokkenluiders worden opgeroepen om zich bij het FIRM te melden.

Meer lezen
Deontologie Fiscaal recht

Nieuwjaarsgeschenk van het Grondwettelijk Hof

Het Grondwettelijk Hof heeft op 11 januari 2024 opnieuw het beroepsgeheim van de advocaat beschermd in een bevestiging van zijn eerdere DAC6-rechtspraak. Ditmaal handelen de arresten over de omzettingsregelgeving op federaal niveau en op het niveau van de Franstalige Gemeenschap, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Meer lezen
Deontologie

Individueel e-mailadres voortaan verplicht

Advocaten moeten vanaf nu bereikbaar zijn via een (individueel) e-mailadres. Dat besliste onze algemene vergadering.

Meer lezen
Deontologie

OVB waarschuwt voor platform 'starofservice.be'

Het platform “starofservice.be” beweert via het internet vragers en aanbieders van ‘diensten’ met elkaar in contact te brengen. Er is ernstige twijfel over het bonafide karakter ervan, zodat de OVB elke samenwerking afraadt. Samenwerking kan bovendien zware deontologische inbreuken opleveren.

Meer lezen
Tucht

Onrechtmatig verzet niet langer mogelijk in procedures zoals in tucht

Onze algemene vergadering keurde op 8 februari 2023 een wijzigingsreglement goed dat voortaan (onder meer) de mogelijkheid biedt aan de raad van de Orde om verzet in procedures zoals in tucht ongedaan te verklaren. Dat reglement trad recent in werking.

Meer lezen
Deontologie Fiscaal recht

Het Grondwettelijke Hof verdedigt opnieuw ons beroepsgeheim bij DAC6

Het Grondwettelijke Hof heeft vandaag opnieuw uitspraak gedaan met betrekking tot een Vlaams decreet dat de administratieve samenwerking op het gebied van belastingen regelt. Het Hof respecteert opnieuw het beroepsgeheim van ons beroep.

Meer lezen
Deontologie Witwaspreventie

OVB waarschuwt voor opleiding witwaspreventie door SwiftSkills

We vernamen dat SwiftSkills, een e-learning platform, advocaten via een misleidend e-mailbericht aanspoort om deel te nemen aan een opleiding over hun verplichtingen onder de wet van 18 september 2017 ‘tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten’ (WPW).

Meer lezen