Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 614
Bewijsstukken voor het bekomen van juridische tweedelijnsbijstand kaderen in de controleplicht van de advocaat en het BJB. Ze hebben aldus geen betrekking op de eigenlijke verdediging in rechte van de rechtzoekende. De advocaat en de BJB-voorzitter, die handelt in het kader van de uitoefening van een overheidsprerogatief, kunnen ten aanzien van de bewijsstukken geen beroepsgeheim inroepen tegenover het arbeidsauditoraat. Het BJB mag derhalve aan het arbeidsauditoraat inlichtingen verstrekken over de bewijsstukken die door een rechtzoekende werden aangewend of door het BJB werden verzameld bij de aanvraag tweedelijnsbijstand en mag desgevallend inzage verlenen in de concrete bewijsstukken. Enkel in de gevallen waarin de bewijsstukken betrekking zouden hebben op de concrete inhoud van de procedure, kan het beroepsgeheim worden ingeroepen.
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Vraag
Het Bureau voor Juridische Bijstand (hierna: BJB) wordt bevraagd door het arbeidsauditoraat dat wenst te weten of een bepaalde rechtzoekende valse stukken heeft aangewend bij zijn aanvraag tweedelijnsbijstand. Valt deze vraag onder het beroepsgeheim?
Advies
1.
Artikel 508/13 Ger.W. bepaalt de voorwaarden voor de toekenning van de juridische tweedelijnsbijstand:
“De juridische tweedelijnsbijstand kan gedeeltelijk of volledig kosteloos zijn voor wie over ontoereikende bestaansmiddelen beschikt en voor de met hen gelijkgestelde personen. De juridische tweedelijnsbijstand wordt niet toegekend als en in de mate dat de begunstigde een beroep kan doen op de tussenkomst van een derde betaler.
De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de omvang van die bestaansmiddelen, de over te leggen bewijsstukken en wie gelijkgesteld wordt met de personen met ontoereikende bestaansmiddelen.
Het bureau gaat na of voldaan is aan de voorwaarden inzake kosteloosheid.
Het bureau bewaart een afschrift van de stukken.
Indien de voorwaarden die de begunstigde hebben toegestaan een beroep te doen op gedeeltelijk of volledig kosteloze juridische tweedelijnsbijstand wijzigen, meldt de begunstigde dit onmiddellijk aan zijn advocaat.”
2.
De concrete uitwerking van de voorwaarden gebeurde via de Koninklijke Besluiten van 18 december 2003 en 3 augustus 2016. De rechtzoekende moet het bewijs leveren dat zijn inkomen onder een bepaalde inkomensgrens valt. Het BJB kan daarnaast aan de rechtzoekende of aan derden, inclusief overheidsinstanties, alle informatie opvragen die nuttig wordt geacht, waaronder het laatste aanslagbiljet, om zich ervan te vergewissen dat de voorwaarden van de juridische tweedelijnsbijstand vervuld zijn.
3.
De vraag stelt zich of dergelijke bewijsstukken, die het BJB heeft gebruikt om te oordelen over de al dan niet toekenning van de juridische tweedelijnsbijstand, onder het beroepsgeheim vallen.
Daarover bestaan in de deontologie twee conflicterende visies.
3.1
Volgens de eerste strekking vallen de bewijsstukken onder het beroepsgeheim. De argumentatie daarvoor is dat ze integraal deel uitmaken van het BJB-dossier, dat betrekking heeft op de verdediging in rechte van een rechtzoekende.
Artikel 5.16 van de Code de déontologie de l’avocat van de OBFG vermeldt uitdrukkelijk: “Le secret professionnel interdit à l’avocat désigné de faire état, à un quelconque stade de la procédure, des confidences reçues de son client.”
De OBFG is de mening toegedaan dat het een advocaat niet is toegestaan om van zijn beroepsgeheim af te wijken, wanneer hij verneemt of vaststelt dat zijn cliënt niet of niet meer verkeert in de voorwaarden om van de juridische tweedelijnsbijstand te genieten. De betrokken advocaat moet in voorkomend geval zijn cliënt uitnodigen om aan de voorzitter van het BJB te schrijven dat hij niet of niet meer in de voorwaarden verkeert en moet zijn cliënt verwittigen dat wanneer hij dat niet zou doen binnen de 14 dagen hij zelf het gemotiveerd verzoek zal indienen conform artikel 508/18 Ger.W. In dergelijk verzoek mag enkel de vermelding “le client ne remplit pas/plus les conditions prévues à l’article 508/13 pour bénéficier de l’aide juridique” staan (cfr. artikelen 5.11 en 5.13 van de Code de déontologie de l’avocat). De advocaat mag bijgevolg geen nadere argumentering opnemen of de concrete bewijsstukken toevoegen.
3.2
Volgens de tweede strekking zijn de bewijsstukken niet gedekt door het beroepsgeheim. De argumentatie hier is dat de bewijsstukken kaderen in de door de overheid krachtens artikel 508/13 Ger.W. opgelegde controleplicht aan het BJB en de advocaat en aldus geen betrekking hebben op de eigenlijke verdediging in rechte van een rechtzoekende en evenmin behoren tot het BJB-dossier sensu stricto.
Het voormalige Vademecum juridische tweedelijnsbijstand van de OVB stelde duidelijk: “De aangestelde advocaat schendt zijn beroepsgeheim niet indien hij ter gelegenheid van de verdediging van de belangen van zijn cliënt kennis krijgt van inkomsten waardoor zijn cliënt niet meer verder zou kunnen genieten van de juridische tweedelijnsbijstand en dit meedeelt aan de voorzitter van het BJB.” (Geciteerd door Jo STEVENS, Advocatuur. Regels & Deontologie, Mechelen, 2015, p. 1128).
Dezelfde bepaling is thans nagenoeg woordelijk overgenomen in het Compendium juridische tweedelijnsbijstand (versie 1 september 2018) als voetnoot 24 bij paragraaf ‘5.5 Wijziging bestaansmiddelen’: “De aangestelde advocaat schendt zijn beroepsgeheim niet indien hij bij de verdediging van de belangen van zijn cliënt kennis krijgt van inkomsten waardoor zijn cliënt niet meer verder zou kunnen genieten van de juridische tweedelijnsbijstand en dat meedeelt aan de voorzitter van het BJB.”
Gewezen voorzitter Jo Stevens verdedigde deze interpretatie als volgt: “De in eerste- of tweedelijnsrechtshulp aangestelde advocaat heeft van wetswege bepaalde controleplichten gekregen, die hij alleen kan uitoefenen, met een toezichtfunctie op o.m. de toepassingsvoorwaarden van het systeem. Deze opdracht uitvoeren kan bezwaarlijk in strijd zijn met zijn beroepsgeheim, vermits hij van in het begin aan de cliënt zal moeten uitleggen dat deze gegevens, die hij dan moet controleren en in de toekomst verifiëren, voor de overheid bedoeld zijn en dus geen deel kunnen uitmaken van zijn beroepsgeheim.” (STEVENS, Advocatuur. Regels & Deontologie, p. 1128, voetnoot 5390).
3.3
Historisch heeft de OVB altijd consequent de tweede strekking toegepast. Er wordt geen reden gezien om daarvan thans af te wijken.
3.4
Net zoals de advocaat kan ook de BJB-voorzitter, die handelt in het kader van de uitoefening van een overheidsprerogatief, ten aanzien van de bewijsstukken geen beroepsgeheim inroepen tegenover het arbeidsauditoraat (of analoog tegenover het parket).
4.
Dientengevolge mag het BJB aan het arbeidsauditoraat (of analoog aan het parket) inlichtingen verstrekken over de bewijsstukken die door een rechtzoekende werden aangewend of door het BJB verzameld bij de aanvraag tweedelijnsbijstand en desgevallend inzage verlenen in de concrete bewijsstukken.
5.
Enkel in de gevallen waarin de bewijsstukken betrekking zouden hebben op de concrete inhoud van de procedure, kan het beroepsgeheim worden ingeroepen, aangezien de bewijsstukken dan wel degelijk verband houden met de verdediging in rechte van een rechtzoekende.
Alex Tallon
Bestuurder deontologie