Ga verder naar de inhoud

Deontologie-advies Advies 589

Bij een discussie tussen partijen over het al dan niet bestaan van bedrog, kan een beslissing in tucht – ook al houdt deze beslissing in dat een eventuele klacht van onvoldoende gewicht zou zijn – niet worden overgelegd aan een rechtbank. Artikel 143 van de Codex kan de draagwijdte van artikel 477 Ger. W. niet beperken.

Dominique Dombret

Jurist deontologie
Dominique Dombret

Merve Köse

Jurist deontologie
Merve Köse

Deel dit artikel

Advies

Ik stel vast dat de brief van de advocaat die toestemming vraagt om de brief van 9 februari van de stafhouder over te leggen, niet voorligt. Ook het daaropvolgende antwoord van de stafhouder ligt niet voor.
Uit uw brief van 31 maart 2017 kunnen evenwel volgende elementen worden onthouden:

  • er is tuchtklacht neergelegd;
  • de klacht houdt in dat een advocaat in een eenzijdige procedure ten onrechte vertrouwelijke briefwisseling had aangewend en dan nog fragmentair;
  • er is een onderzoeker aangesteld;
  • na verslag van de onderzoeker werd een seponeringsbeslissing genomen en op 9 februari 2017 aan de betrokken advocaat meegedeeld;
  • in een navolgende procedure zou de advocaat die klacht had neergelegd tegen zijn confrater deze laatste van bedrog beschuldigd hebben. In deze omstandigheden vraagt de advocaat tegen wie klacht werd neergelegd om de seponeringsbeslissing te mogen overleggen;
  • de advocaat die klacht had neergelegd vraagt u – geconfronteerd zijnde met de overlegging van uw seponeringsbeslissing - om uw toelating tot overlegging van uw seponeringsbeslissing in te trekken.

Ik verleen u volgend advies:

Door het neerleggen van een tuchtklacht zijn de art. 456 e.v. Ger. W. van toepassing.
Dit betekent dat art. 458 § 2 Ger. W. van toepassing is na afloop van het onderzoek.
De beslissing van de stafhouder moet dus zowel aan de klager als aan de advocaat worden overgemaakt.
De in het “ongelijk” gestelde partij heeft 3 maanden de tijd om hoger beroep aan te tekenen.
Zelfs als de stafhouder van oordeel is dat de zaak van onvoldoende gewicht is om te vervolgen dient de stafhouder de eventuele vaderlijke vermaning te motiveren teneinde de klager de beslissing te kunnen laten toetsen aan zijn recht van beroep voorzien in art. 458 § 2 Ger. W. (vgl. Stevens nr. 1530 p. 1255 in fine). De vaderlijke vermaning – zo die er is – is een beslissing om niet te vervolgen en kan dus worden aangevochten.

Art. 477 Ger. W. is toepasselijk vanaf het ogenblik dat er een tuchtklacht is ingediend en bepaalt:

“In een strafrechtelijke, burgerrechtelijke of administratieve procedure mag geen melding worden gemaakt van een tuchtprocedure, noch van elementen daarvan.”

De beslissing van de stafhouder op grond van art. 458 Ger. W. is een beslissing in tucht en valt als dusdanig dan ook – zoals alle andere elementen van het tuchtdossier – onder toepassing van art. 477 Ger. W.
Art. 477 Ger. W. handelt over de tuchtdossiers en geldt voor alle beslissingen en elementen van een tuchtdossier.
Uit de brief dd. 9 februari 2017 blijkt onmiskenbaar dat men met een tuchtonderzoek te maken heeft, gezien er een onderzoeker werd aangesteld die verslag heeft uitgebracht (procedure art. 458 § 1 Ger. W.).
Het staat aan de partijen om na te gaan of de beslissing voldoet aan de criteria van art. 458 § 2 Ger. W., waartoe partijen drie maanden hebben. Het is aan de partijen om na te gaan of het een vereiste is bij het weerhouden van een inbreuk dat er te kwader trouw zou zijn gehandeld. Er lijkt geen algemeen rechtsbeginsel te bestaan dat iemand geacht wordt te goeder trouw te zijn (vgl. Cass. 9 september 1999, Arr. Cass. 1999, nr. 450).

Bovendien lijkt men in de brief van de stafhouder iets anders te willen lezen dan wat in die brief staat.

De brief van de stafhouder lijkt klaar en duidelijk “Gelet op het feit dat dit om uw eerste deontologische inbreuk gaat ....”. Uit deze bewoordingen blijkt onmiskenbaar dat er een inbreuk begaan is en dat dan ook de litigieuze briefwisseling niet had mogen worden overgelegd.
De advocaat lijkt dan ook de brief van de stafhouder voor andere doeleinden te willen aanwenden dan waar deze brief voor bestemd is. Deze brief lijkt geen goedkeuring in te houden dat de litigieuze briefwisseling fragmentair had mogen overgelegd worden.

Art. 143 van de Vlaamse Codex bepaalt:

“De briefwisseling en de gesprekken tussen de advocaat en de stafhouder en tussen de advocaat en de voorzitter van de tuchtraad zijn vertrouwelijk. Behoudens andersluidende beslissing van de stafhouder en/of de voorzitter van de tuchtraad mag er voor de rechtsmachten noch tegenover derden gewag of gebruik van worden gemaakt.”

De hele Codex is een aan iedere wetgeving ondergeschikte reglementering.
In de hiërarchie van de rechtsnormen staat de Codex onder gelijk welke wetgeving.
Waar de briefwisseling tussen een advocaat en de stafhouder vertrouwelijk is en dan ook niet aan anderen mag worden overgelegd, dus zeker niet aan cliënten, kan in art. 143 van de Codex, dat niet los kan gelezen worden van art. 477 Ger. W., de toelating van de stafhouder er niet toe strekken art. 477 Ger. W. te omzeilen.

De overlegging van de briefwisseling van de stafhouder kan ertoe strekken een tegenstrever of een andere advocaat die om één of andere reden van oordeel was dat de betrokken advocaat “voorwerp” was van een tuchtonderzoek te overtuigen dat de zaak afgedaan is. De overlegging zou er ook toe kunnen strekken de cliënt aan te tonen dat zijn advocaat niet deontologisch vervolgd wordt, hoewel met een dergelijke toelating uitermate behoedzaam moet worden omgegaan en het te verkiezen valt dat de stafhouder desgevallend een afzonderlijk schrijven richt aan de advocaat met het oog op overlegging aan de cliënt. Immers éénmaal in handen van de cliënt heeft de advocatuur geen vat meer om het gebruik van de brief, hoewel een rechter m.i. niet kan voorbijgaan aan het beginsel van art. 477 Ger. W. De strekking van art. 143 van de Codex kan er niet in bestaan dat afbreuk gedaan wordt aan het beginsel vervat in art. 477 Ger. W.

M.a.w. zo er tussen partijen een discussie zou bestaan over het al dan niet bestaan van bedrog kan een beslissing in tucht – ook al houdt deze beslissing in dat een eventuele klacht van onvoldoende gewicht zou zijn – niet worden overgelegd aan een rechtbank.

Art. 143 van de Codex kan de draagwijdte van art. 477 Ger. W. niet beperken.

Jacques Van Malleghem
Bestuurder departement deontologie

Ook interessant

Advies 665

Meer lezen

Advies 653

Meer lezen

Gerelateerd nieuws

Deze berichten verschenen recent:
Deontologie

Inzicht in nationale risicoanalyse witwaspreventie

De Cel voor Financiële Informatieverwerking (CFI) heeft de nationale risicoanalyse over witwassen van geld, financiering van terrorisme en de proliferatie van massavernietigingswapens samengevat voor alle entiteiten die onder de witwaspreventiewet vallen. Deze samenvatting is daarom ook van belang voor advocaten. Ze biedt u een goed inzicht in de actuele risico’s, waardoor u uw eigen risicoanalyses daarop kunt afstemmen.

Meer lezen
Deontologie Podcast

Podcast Ten Gronde: F*Q deontologie

In een boeiende aflevering van de podcast Ten Gronde, gemodereerd door bestuurder Jan Meerts, wordt de deontologie kritisch in vraag gesteld, met een focus op de veranderende landschappen van ethiek en praktijk. Mr. Eva Raepsaet, stafhouder Luk Delbrouck en vice-stafhouder Frank Judo betreden de arena om te debatteren over de ethiek en de grenzen van het beroep.

Deze podcast biedt een unieke kans om diepgaand inzicht te krijgen in de ethiek en de moderne ontwikkelingen van het beroep. Luister alsof u er zelf bij was!

Meer lezen
Deontologie Rechten van de mens

Het Federaal Instituut voor de Rechten van de Mens: een steun voor klokkenluiders

Recente wetten versterken de bescherming van klokkenluiders in Belgische privébedrijven en de federale publieke sector. Deze wetten, voortkomend uit een Europese richtlijn, bieden niet alleen bescherming maar ook diverse vormen van ondersteuning via het onafhankelijke Federaal Instituut voor de Rechten van de Mens (FIRM). Advocaten en advocatenkantoren die geïnteresseerd zijn in de verdediging van klokkenluiders worden opgeroepen om zich bij het FIRM te melden.

Meer lezen
Deontologie Fiscaal recht

Nieuwjaarsgeschenk van het Grondwettelijk Hof

Het Grondwettelijk Hof heeft op 11 januari 2024 opnieuw het beroepsgeheim van de advocaat beschermd in een bevestiging van zijn eerdere DAC6-rechtspraak. Ditmaal handelen de arresten over de omzettingsregelgeving op federaal niveau en op het niveau van de Franstalige Gemeenschap, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Meer lezen
Deontologie

Individueel e-mailadres voortaan verplicht

Advocaten moeten vanaf nu bereikbaar zijn via een (individueel) e-mailadres. Dat besliste onze algemene vergadering.

Meer lezen
Deontologie

OVB waarschuwt voor platform 'starofservice.be'

Het platform “starofservice.be” beweert via het internet vragers en aanbieders van ‘diensten’ met elkaar in contact te brengen. Er is ernstige twijfel over het bonafide karakter ervan, zodat de OVB elke samenwerking afraadt. Samenwerking kan bovendien zware deontologische inbreuken opleveren.

Meer lezen
Tucht

Onrechtmatig verzet niet langer mogelijk in procedures zoals in tucht

Onze algemene vergadering keurde op 8 februari 2023 een wijzigingsreglement goed dat voortaan (onder meer) de mogelijkheid biedt aan de raad van de Orde om verzet in procedures zoals in tucht ongedaan te verklaren. Dat reglement trad recent in werking.

Meer lezen
Deontologie Fiscaal recht

Het Grondwettelijke Hof verdedigt opnieuw ons beroepsgeheim bij DAC6

Het Grondwettelijke Hof heeft vandaag opnieuw uitspraak gedaan met betrekking tot een Vlaams decreet dat de administratieve samenwerking op het gebied van belastingen regelt. Het Hof respecteert opnieuw het beroepsgeheim van ons beroep.

Meer lezen
Deontologie Witwaspreventie

OVB waarschuwt voor opleiding witwaspreventie door SwiftSkills

We vernamen dat SwiftSkills, een e-learning platform, advocaten via een misleidend e-mailbericht aanspoort om deel te nemen aan een opleiding over hun verplichtingen onder de wet van 18 september 2017 ‘tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten’ (WPW).

Meer lezen