Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 58
Opvolging - advocaat van de erfgenamen is geen opvolger van de advocaat van de decujus - aanvaarding van de nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving - burgerlijke en deontologische gevolgen - reglement opvolging Nationale Orde 17 juni 1983 niet van toepassing.
1. Mr. D. is de raadsman van de heer B. die een geding heeft tegen de bank, doch tijdens dat geding overlijdt.
De bank dwingt door een dagvaarding in herneming van het geding de weduwe, Mevrouw A., die een beroep zal doen op Mr. N. en de dochter, Mevrouw B., die een beroep zal doen op Mr. P. om het geding te hernemen.
Beiden hebben voor de notaris de nalatenschap van hun echtgenoot en vader aanvaard onder voorrecht van boedelbeschrijving.
Mr. D. is van mening dat de prestaties die hij geleverd heeft in deze zaak bij leven van de decujus, waaronder besluiten en tweede besluiten en het maken van een beroepsakte, ten goede komen aan de echtgenote en dochter en dat dus zijn opvolger, Mr. N., dient verbod opgelegd te worden op te treden minstens dat hij zich dient te onthouden van verdere prestaties totdat de staat van kosten en erelonen door de nalatenschap zal betaald worden.
Mr. N. merkt daarop op dat Mr. D. zich aldus een bijzonder voorrecht reserveert door middel van een deontologische benadering van het geval.
2. Het is evident dat Mr. N. juist gehandeld heeft door ervoor te zorgen dat de staat van erelonen wordt opgenomen in het passief van de nalatenschap.
Van de andere kant is het zonder twijfel ook juist dat mogelijk de erfgenamen er voordeel kunnen aan hebben gebruik te maken van de door de advocaat geleverde prestaties, maar daarbij moet niet vergeten worden dat voor erfgenamen, die onder voorrecht van boedelbeschrijving aanvaarden, dit steeds het geval is. Vermogensbestanddelen die in het patrimonium zijn gevallen en waarvoor de tegenprestatie nog niet is betaald door de aflijvige, kunnen mogelijk een voordeel uitmaken, voordeel dat echter slechts in rekening wordt gebracht voor zoverre en in de mate dat er een voldoende actief is om de schuldeisers, die het voordeel aan de nalatenschap hebben bezorgd, ook werkelijk uit te betalen.
De advocaat bevindt zich m.a.w. niet in een bijzondere of meer nadelige situatie van de overige schuldeisers van de nalatenschap die aanvaard is onder voorrecht.
Uitbetalen zou op burgerlijk vlak vooreerst een schending inhouden van het beginsel van gelijkheid van de schuldeisers bij aanvaarding van de nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving, (een schending die op zichzelf lastens de erfgenamen wordt gesanctioneerd vermits zij niet het recht hebben één van de schuldeisers te bevoordeligen), en anderzijds een voorrecht creëren dat helemaal niet wettelijk bepaald of voorgeschreven is.
3. Wanneer men de zaak langs de deontologische kant bekijkt, lijkt het duidelijk dat het reglement van de Nationale Orde van 17 juni 1983 ("advocaat die een confrater opvolgt") niet van toepassing kan zijn.
In werkelijkheid is Mr. N. geen opvolger van Mr. D. omdat hij niet dezelfde cliënt bijstaat en gans het reglement is gebouwd op deze notie van opvolging.
Zoals U weet, is het een reglement dat nogal onder vuur ligt internationaal (onlangs werd door de C.C.B.E. een poging ondernomen om elke bescherming van de opgevolgde advocaat te doen schrappen uit de C.C.B.E.-regels omdat dergelijke bescherming door sommige concurrentie- autoriteiten in de lidstaten als strijdig met de vrije mededingingsregels werd beschouwd) en ook nationaal zijn er al stemmen opgegaan om dit beschermend reglement, dat geïnspireerd is door de solidariteit die tussen advocaten dient te bestaan, af te schaffen.
Er wordt gezegd dat het reglement uit de tijd is omdat de advocaten zich thans kunnen provisioneren en zelfs de plicht hebben tijdig provisies aan te rekenen, zodat het geen zin heeft hen achteraf te beschermen omwille van de solidariteit.
Bovendien sluit het reglement niet aan bij de dagelijkse praktijk van het beroep.
Aan het reglement dient dus zeker geen uitbreidende interpretatie te worden gegeven zodat ook niet door het reglement bestreken gevallen eronder zouden moeten gebracht worden in strijd met wat het burgerlijk recht over de situatie leert.
Ik ben dan ook van mening dat Mr. N. in deze vrij de procedure verder moet kunnen benaarstigen en dat hij provisies voor zichzelf en erelonen kan vragen ongeacht de uitslag van de vereffening- verdeling en de vraag of daaruit voor Mr. D., zoals voor de overige schuldeisers, voldoende actief kan ontstaan om zijn staat van kosten en erelonen te betalen.
Stafhouder Jo Stevens
Bestuurder departement deontologie