Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 554
1. Een bijkantoor moet beschikken over ‘een infrastructuur die een behoorlijke uitoefening van het beroep mogelijk maakt.’ Het komt aan de stafhouder van de balie waar het bijkantoor gevestigd is, toe om na te gaan of dit wel degelijk het geval is. Op het briefpapier van het bijkantoor moet vermeld worden dat de advocaten tevens medewerker zijn van een associatie. De controle hierop kan zowel door de stafhouder van het hoofdkantoor als door de stafhouder van het bijkantoor worden uitgeoefend, omdat dit de transparantie van de communicatie van de advocaat met meerdere kantoren betreft.
2. Het statutair doel van een vennootschap van 2 advocaten-echtgenoten is het uitoefenen van het beroep van advocaat. Zij hebben hun beroepsactiviteit als advocaat aldus ingebracht in een vennootschap, zodat zij een samenwerkingsverband vormen. Omdat de vennootschap gebruikt wordt voor het factureren van hun diensten als medewerkers bij andere associaties, is het samenwerkingsverband van de advocaten-echtgenoten een associatie.
Artikel V.1.1.3 - 3.4 van de Codex is niet van toepassing. Een advocaat, en dus ook een advocatenvennootschap, kan op zich als medewerker diensten verlenen aan meerdere kantoren.
3. De advocaten-echtgenoten moeten als leden van hun associatie ervoor waken dat ze geen tegenstrijdige belangen hebben met het advocatenkantoor waar ze als medewerker werkzaam zijn.
4. Als medewerkers van twee verschillende kantoren moeten de advocaten-echtgenoten vrij van alle druk, in het bijzonder van de eigen belangen, de zaken van hun beide associaties c.q. kantoren behandelen. Enige schijn van een gebrek aan onafhankelijkheid volstaat.
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Vraag
Mr. X en zijn echtgenote mr. Y wilden zich vanaf januari 2016 inschrijven aan uw balie, wat blijkbaar ondertussen gebeurd is. Hierbij zouden zij louter om fiscale redenen hun activiteiten als advocaat willen onderbrengen in een gezamenlijke vennootschap.
Mr. X en mr. Y zouden als medewerker werkzaam zijn bij respectievelijk A advocaten te R en B advocaten te K. Zij zouden aldus niet toetreden tot de associaties. Hun gezamenlijke vennootschap
zou maandelijks factureren voor de door mrs. X en Y geleverde diensten aan A advocaten, respectievelijk B advocaten.
De raad van de Orde van C is steeds van mening geweest dat dit niet kan. Omdat mr. X beweert dat de Orde van D dit wel toelaat, vraagt u mijn standpunt.
Mr. X legt echter geen beslissing van de Orde van D voor. Hij ‘staaft’ zijn stelling door voorlegging van de statuten van de BVBA E van mrs. CP en TV, beiden lid van de Orde van D. Zij zouden als medewerker actief zijn bij de associatie F, respectievelijk de associatie G.
Advies
1.
Voorafgaand wens ik het volgende op te merken.
Vooreerst heb ik de statuten van de vennootschap H (waarover het hoogstwaarschijnlijk in casu gaat) opgesnord. Deze BVBA heeft onder meer tot doel ‘het uitoefenen door een of meerdere vennoten van het beroep van advocaat. Hetzij alleen hetzij in samenwerking met anderen.’.
Daarnaast stel ik vast dat mrs. X en Y tevens kantoor houden aan de ... te ..., adres van de zetel van hun vennootschap H. Ze zijn volgens de gegevens op de website van de OVB niet alleen ingeschreven aan de balie van C, maar tevens aan die van I. Dit betekent enerzijds dat mrs. X en Y hun vennootschap – in tegenstelling tot wat ze beweren - niet louter aanwenden als fiscaal instrument en anderzijds dat de regels van Afdeling V.3.1 (‘Het houden van meerdere kantoren of vestigingen’) van toepassing zijn.
Vooreerst breng ik u artikel V.3.1.1, alinea 2 van de Codex in herinnering:
“Een advocaat die meerdere kantoren houdt, heeft zijn hoofdkantoor in het kantoor waar hij hoofdzakelijk zijn beroep uitoefent. Een stagiair kan, naast het kantoor dat hij [gewoonlijk]1 houdt bij zijn stagemeester, slechts één kantoor houden en uitsluitend in hetzelfde arrondissement, onverminderd artikel 430, 2° Ger. W.”. (eigen markering)
Uit hetgeen voorgelegd wordt, meen ik te kunnen begrijpen dat het hoofdkantoor van mr. X A advocaten is en dat van mr. Y B advocaten. Hoewel hun kantoor in ... een zogenaamd ‘bijkantoor’ is moet het volgens artikel V.3.1.7 van de Codex ook beschikken over ‘een infrastructuur die een behoorlijke uitoefening van het beroep mogelijk maakt.’ Het komt aan de stafhouder van de balie van I toe om na te gaan of dit wel degelijk het geval is (omdat dit een controle ter plaatse noodzakelijk kan maken en dat in beginsel voor dergelijke controle enkel de plaatselijke stafhouder bevoegd is). Maar ongeacht of hieraan voldaan is, betekent dit dat de BVBA H wel degelijk meer is dan een instrument voor fiscale optimalisatie voor de diensten verricht door mrs. X en Y als medewerkers van A advocaten, respectievelijk B advocaten.
Volledigheidshalve verwijs ik met betrekking tot het houden van meerdere kantoren naar artikel V.3.1.3, alinea 3 van de Codex:
“De medewerker, die geen lid is van een samenwerkingsverband, maar die kantoor houdt op het adres van de advocaat of het samenwerkingsverband waar hij bij werkt, kan daarnaast een eigen kantoor houden en eigen briefpapier hebben. Hij vermeldt op dat briefpapier bij welke advocaat of bij welk advocatenkantoor hij tevens medewerker is.”
Dit betekent dat mrs. X en Y op het briefpapier van hun kantoor te ... moeten vermelden dat zij tevens medewerker zijn van A advocaten, respectievelijk B advocaten. De controle hierop kan zowel door de balie van C als door de balie van I worden uitgeoefend, omdat dit de transparantie van de communicatie van de advocaat met meerdere kantoren betreft.
2.
Afdeling V.1.1 van de Codex Deontologie voor Advocaten (hierna: de Codex) reglementeert samenwerkingsverbanden tussen advocaten. Samenwerkingsverbanden zoals bedoeld in deze Afdeling kunnen maar hoeven niet noodzakelijk opgericht te worden onder de vorm van een vennootschap. Artikel V.1.1.2 – 2.3 bepaalt immers:
“Vlaamse advocaten kunnen een samenwerkingsverband aangaan door overeenkomsten naar Belgisch of buitenlands recht te sluiten, dan wel door een rechtspersoon naar Belgisch of buitenlands recht op te richten of er tot toe te treden.”
Twee advocaten die een vennootschap oprichten waarin ze hun beroepsactiviteit onderbrengen, gaan een samenwerkingsverband aan. Een Samenwerkingsverband wordt gedefinieerd als:
“Een duurzame samenwerking tussen advocaten die de uitoefening van het beroep van advocaat of de ondersteuning van die uitoefening beoogt en die een gemeenschappelijke onderneming tussen haar leden vergt.” (artikel V.1.1.1 – 1.1 van de Codex)
De vennootschap van mrs. X en Y dient volgens mr. X uitsluitend voor het factureren van hun diensten aan de respectieve kantoren waar de echtgenoten als medewerker werkzaam zijn. De echtgenoten zouden volgens mr. X samen geen advocatendiensten verlenen via hun vennootschap. De vennootschap zou een louter instrument van fiscale optimalisatie zijn.
De statuten leren echter dat, zoals hierboven gezegd, het uitoefenen van het beroep van advocaat het doel van de vennootschap is. Mrs. X en Y hebben hun beroepsactiviteit als advocaat aldus ingebracht in de vennootschap, zodat zij wel degelijk een samenwerkingsverband vormen. Gelet op het feit dat zij de vennootschap zouden gebruiken voor het factureren van hun diensten als medewerker bij A advocaten, respectievelijk B advocaten, kan gesteld worden dat het samenwerkingsverband de vorm aanneemt van een associatie. Een associatie is immers ‘een samenwerkingsverband waarin de leden de uitoefening van het beroep van advocaat volledig of gedeeltelijk hebben ingebracht en contractueel hebben vastgelegd hoe tussen hen de baten of verliezen van het samenwerkingsverband worden verdeeld.’ (artikel V.1.1.1 – 1.2, al. 1 van de Codex).
Gelet op hun inschrijving aan de balie van I, belet niets hen ook op de maatschappelijke zetel van hun professionele vennootschap activiteiten als advocaat te ontplooien.
Volledigheidshalve merk ik op dat de regels van Afdeling V.1.1 Samenwerkingsverbanden tussen advocaten van de Codex niet van toepassing zijn in de relatie tussen mr. X en A advocaten enerzijds en mr. Y en B advocaten anderzijds, daar ze er als medewerker werkzaam zijn. Hiervoor verwijs ik naar artikel V.4.1 van de Codex, dat luidt als volgt:
“Een medewerker in de zin van de Codex is een advocaat die vast of ten minste regelmatig samenwerkt met een andere advocaat die niet zijn stagemeester is en met wie hij geen samenwerkingsverband heeft, terwijl hij in diens naam en voor diens rekening zaken behandelt.”
Omdat mrs. X en Y medewerker zijn van A advocaten, respectievelijk B advocaten, is artikel V.1.1.3 - 3.4 van de Codex niet aan de orde. Volgens deze bepaling kan een advocaat het beroep van advocaat niet uitoefenen als lid van meer dan één associatie. Zolang geen van beide het beroep uitoefent als vennoot in een ander kantoor, is er in principe geen probleem. Een advocaat, en dus ook een advocatenvennootschap, kan op zich als medewerker diensten verlenen aan meerdere kantoren. Wanneer echter één van de partners als vennoot zou toetreden tot een associatie, dan is het in feite het kleinere samenwerkingsverband dat toetreedt tot het grotere. Dat betekent dat de advocaat- vennoot, doordat zij met hem geassocieerd is, automatisch ook het statuut van vennoot in het grotere samenwerkingsverband zou verwerven. (L. VANHEESWIJCK, ‘Loopbaanplanning door vennootschappelijke en fiscale optimalisatie’, in J. STEVENS (ed.), De advocaat als ondernemer, Brugge, die Keure, 2009, 31-32, nr. 28.)
3.
Zoals gezegd zou de vennootschap van mrs. X en Y ‘slechts’ gebruikt worden om hun diensten als medewerker van A advocaten, respectievelijk B advocaten te factureren (wat wellicht niet zo blijkt te zijn). Hoewel er nog geen wettelijke regeling bestaat voor tableauvennootschappen van advocaten (vennootschappen die het beroep van advocaat uitoefenen), blijkt dit niet te beantwoorden aan de economische en sociale realiteit. Zo voorzien de tableaus van de meeste balies in lijsten van de associaties en de vennootschappen, maar staan deze niet op het tableau of de lijsten zelf van de EU- advocaten of de stagiairs en zijn ze geen disciplinair rechtssubject. Ongeacht het huidige hybride statuut van de professionele vennootschappen met rechtspersoonlijkheid die als doel hebben ‘l’exercice de l’activité professionnelle’ en niet ‘la profession elle-même’, kan men er niet omheen dat ze bestaan en de facto het beroep uitoefenen. Dus wordt aanvaard dat de vennootschap het recht heeft een staat van kosten en ereloon uit te sturen voor een vennoot of medewerker, en daarvan betaling kan vorderen (in rechte). (J. STEVENS, Advocatuur. Regels & Deontologie, Mechelen, Kluwer, 2015, 683, nr. 932.).
4.
Hoewel advocaten die lid zijn van een associatie in principe diensten kunnen verlenen als medewerker aan een ander advocatenkantoor, mogen de bepalingen omtrent tegenstrijdige belangen niet uit het oog verloren worden, temeer daar mrs. X en Y wellicht wel hun beroep ook uitoefenen op hun kantoor te ..., gezien hun inschrijving aldaar.
In het bijzonder wens ik u te wijzen op artikel I.2.3.5 van de Codex, dat luidt als volgt:
Ҥ1 De artikelen I.2.3.1 t.e.m. I.2.3.4 zijn van toepassing op de advocaat, zijn medewerkers en zijn stagiairs.
§2 Als advocaten het beroep in associatie of groepering uitoefenen, zijn de artikelen I.2.3.1 tot en met I.2.3.4 van toepassing zowel op de groep in zijn geheel als op haar individuele leden en op de stagiairs en medewerkers van de advocaten.”
Mrs. X en Y moeten als leden van hun associatie ervoor waken dat ze geen tegenstrijdige belangen hebben met A en B advocaten. Dit betekent dat mr. X – die medewerker is bij A advocaten – en mr. Y – die medewerker is bij B advocaten -niet kunnen optreden tegen partijen die cliënt zijn bij A of B advocaten, gelet op hun onderlinge associatie in de vennootschap. Het volstaat aldus niet dat mr. X niet optreedt tegen cliënten van A advocaten of dat mr. Y niet optreedt tegen cliënten van B advocaten. Zij mogen beiden nooit tegenstrever zijn van de confraters van zowel A als B advocaten.
Hiernaast moet tevens vanuit de vennootschap de fundamentele regel van de onafhankelijkheid worden gerespecteerd. Artikel 1.2.1.1 van de Codex bepaalt:
“De verplichtingen die op de advocaat rusten, vereisen de absolute onafhankelijkheid van de advocaat, vrij van alle druk, in het bijzonder van de druk van eigen belangen of van beïnvloeding van buitenaf. De advocaat moet elke aantasting van zijn onafhankelijkheid vermijden en mag de beroepsethiek niet veronachtzamen om de cliënt, de rechter of derden welgevallig te zijn.
De onafhankelijkheid is bij alle werkzaamheden noodzakelijk.”.
Als medewerkers van twee verschillende kantoren moeten mrs. X en Y niet alleen de regels inzake tegenstrijdige belangen van de volledige kantoren naleven, maar eveneens vrij van alle druk, in het bijzonder van de eigen belangen, de zaken van hun beider associaties c.q. kantoren behandelen. Enige schijn van een gebrek aan onafhankelijkheid volstaat. Hiervoor moet men door de ogen van de rechtzoekende zelf kijken. Met andere woorden, “justice must be seen to be done not only to be done” (adviezen 226 en 437 van het departement deontologie).
5.
Tot slot ben ik zo vrij om op te merken dat door nazicht van de website van A advocaten mijn aandacht werd getrokken op de vermelding ‘juridisch adviseur & advocaat’ bij elke advocaat van het kantoor. Elke advocaat is immers een juridisch adviseur. Door de aparte toevoeging ‘juridisch adviseur &’ is het niet uitgesloten dat de indruk gewekt wordt dat de advocaten tevens elders werkzaam zijn als jurist. Dit zou alsdan misleidend zijn en derhalve strijdig met artikel III.1.7.1 van de Codex:
“De advocaat mag publiciteit voeren of laten voeren, voor zover die niet strijdig is met enige rechtsnorm, in het bijzonder met deze afdeling.”
Jacques Van Malleghem
Bestuurder departement deontologie